Bijlage CZ43 - Beveiligingsmaatregelen tegen overstroom (informatief)

Figuur 43B: Alternatieve plaats van het beveiligingstoestel tegen overbelasting (zie 433.2.2 a)

Het toestel F1 biedt beveiliging tegen kortsluiting aan de aftakking (doorsnede S2) met de lengte OV.

Figuur 43C: Alternatieve plaats van het beveiligingstoestel tegen overbelasting (zie 433.2.2 b)

Het toestel F1 biedt geen beveiliging tegen kortsluiting aan de aftakking OV.

Figuur 43D: Het achterwege laten van beveiligingstoestellen tegen overbelasting (zie 433.3 a)

Het toestel M beveiligt doorsnede S2 tegen overbelasting.

Figuur 43E: Eerste voorbeeld van het achterwege laten van een beveiligingstoestel tegen overbelasting (zie 433.3 b)

Leidingsysteem met stroomverbruikend materieel dat een eigen overbelastingsbeveiliging bevat, voorzover de beveiliging van het materieel geschikt is voor het leidingsysteem.

Het stroomverbruikende toestel bevat een beveiliging tegen overbelasting.

Figuur 43F: Tweede voorbeeld van het achterwege laten van een beveiligingstoestel tegen overbelasting (zie 433.3 b)

Het leidingsysteem voedt vast aangebracht stroomverbruikend materieel waarvan het niet waarschijnlijk is dat dit een overbelasting veroorzaakt en dat niet tegen overbelasting is beveiligd, en waarvan de ontwerpstroom niet groter is dan de hoogst toelaatbare stroom van de leiding.

Opmerkingen:
1.  Verwarmingstoestellen (waterkokers, straalkachels, kooktoestellen enz.) zijn voorbeelden van toestellen waarvan het niet waarschijnlijk is dat deze overbelastingen veroorzaken.
2.  Een contactdoos is een toepassing waarbij het waarschijnlijk is dat er overstromen vloeien.
3.  Een motor waarvan bij geblokkeerde rotor de stroom niet groter is dan de hoogst toelaatbare stroom voor de leiding wordt beschouwd als materieel waarvan het niet waarschijnlijk is dat deze overbelasting veroorzaakt.

Van het materieel E1 en E2 is het onwaarschijnlijk dat dit overbelastingen zal veroorzaken, zodat de leiding OV geen beveiliging nodig heeft.

Figuur 43G: Derde voorbeeld van het achterwege laten van een beveiligingstoestel tegen overstroom (zie 433.3 b)

Het leidingsysteem voedt verscheidene aftakkingen die ieder afzonderlijk tegen overbelasting zijn beveiligd, op de voorwaarde dat de som van de toegekende stroomwaarden van de beveiligingstoestellen in de aftakkingen kleiner is dan de toegekende stroomwaarde van het toestel dat beveiliging tegen overbelasting zou bieden voor het leidingsysteem in kwestie.

Aangezien de leiding OP niet kan worden belast met een overbelastingsstroom, wordt de doorsnede S2 bepaald op basis van de som van de stromen in de aftakkingen in P.

Figuur 43H: Diagram voor de bepaling van OV volgens 434.2.2

De lengte van een aan de belastingszijde gelegen geleider (doorsnede S2) mag niet groter zijn dan de waarde bepaald door het volgende diagram in de vorm van een driehoek:

MB is de maximale lengte L1 van de geleider met doorsnede S1 die door het beveiligingstoestel in M is beveiligd tegen kortsluiting;
MC is de maximale lengte L2 van de geleider met doorsnede S2 die door het beveiligingstoestel in M is beveiligd tegen kortsluiting.
De maximale lengte van de in O afgetakte geleider met doorsnede S2 die door het beveiligingstoestel in M tegen kortsluiting is beveiligd, wordt gegegeven door OV.

Opmerkingen:
1.  Deze methode kan ook worden toegepast wanneer drie opeenvolgende leidingen met verschillende doorsneden zijn afgetakt.
2.  Indien voor de doorsnede S2 de lengten van de leidingen verschillen overeenkomstig de wijze van isolatie, kan de methode worden toegepast door als lengte te gebruiken

Indien voor de doorsnede S2 de lengten van de leidingen gelijk zijn ongeacht de wijze van isolatie, kan de methode worden toegepast door als lengte te gebruiken

MB = L1

Tabel 43Z: Toepassing van beveiligingstoestellen in verschillende stroomketens

De volgende tabel geeft aan hoe de eisen zoals genoemd in 431.1, 431.2 en 431.3 van toepassing zijn.

Stroomketens Drie fasen en nul Drie fasen Fase en nul Twee fasen
SnSL Sn < SL
L1 L2 L3 N   L1 L2 L3 N   L1 L2 L3   L1 N   L1 L2  
TN-C-stelsel F F F     F F F   1) n.v.t. F     n.v.t.
TN-S-stelsel F F F     F F F F 3) 5) F F F   F     F F  
TT-stelsel F F F     F F F F 3) 5) F F F 4) F     F F 4)
IT-stelsel F F F F 3) 6) F F F F 3) 6) F F F   F F 3) 6) F F  
Opmerking:
CENELEC-noot 2 is niet overgenomen.
1)  Onder de aanname dat aan de twee voorwaarden in de tweede alinea van 431.2.1 b is voldaan.
2)  Behalve voor differentiaalbeveiliging.
3)  431.3 is van toepassing.
4)  Behalve in geval van 431.1.2.
5)  Behalve in geval van de tweede alinea van 431.2.1 b.
6)  Behalve als de de nulleiding passend is beveiligd tegen kortsluiting of als er een differentiaalbeveiliging aan de voedende zijde is, dit volgens 431.2.2.
"F"  betekent dat in de desbetreffende geleider een beveiligingstoestel moet zijn aangebracht.
Sn  is de nominale kerndoorsnede van de nulleiding (N)
SL  is de nominale kerndoorsnede van een fasegeleider (L)