Bijlage CN523 - Toelaatbare stromen van leidingen (normatief)

Gebruiksaanwijzing bij bijlage CN523

De in deze bijlage gepresenteerde methode om de hoogst toelaatbare stromen van leidingen te bepalen wijkt in belangrijke mate af van die in NEN 1010:1988. Hieronder volgt de meest logische volgorde van stappen die u kunt nemen:

  1. Bepaal in tabel 52-B2, kolom 1, het nummer van de beoogde installatiemethode.
  2. Ga na in tabel 52G (bepaling 521.2) of de beoogde installatiemethode in relatie tot de omstandigheden is toegelaten.
  3. Bepaal in tabel 52-B2, kolom 4, met welke basisinstallatiemethode de beoogde installatiemethode is te vergelijken.
  4. Om de hoogst toelaatbare stroom te verkrijgen:
    1. bepaal aan de hand van deze basisinstallatiemethode in tabel 52-B1, kolommen 3 t.m. 7, welke andere tabellen moeten worden geraadpleegd om de toelaatbare stroom te bepalen en
    2. bepaal eveneens aan de hand van deze basisinstallatiemethode in tabel 52-B1, kolommen 8 en 9, welke andere tabellen moeten worden geraadpleegd voor de reductiefactoren.

Tabel 52-B1: Overzicht van basisinstallatiemethoden om de bijbehorende toelaatbare stromen te kunnen bepalen (zie bepaling 523.1.2)

Basisinstallatiemethode Tabel en kolom
Toelaatbare stroom in enkelvoudige stroomketens met isolatiemateriaal van: Reductiefactor voor
PVC-isolatie XLPE/EPR-isolatie Minerale isolatie Omgevingstemperatuur Verzameling van leidingen
2 aders 3 aders 2 aders 3 aders 1, 2 en 3 aders
1 2 3 4 5 6 7 8 9
Installatiedraad in buis aangebracht in thermisch geïsoleerde wand A1 52-C1 Kol.2 52-C3 Kol.2 52-C2 Kol.2 52-C4 Kol.2   52-D1 52-E1
Meeraderige kabel in buis aangebracht in thermisch geïsoleerde wand A2 52-C1 Kol.3 52-C3 Kol.3 52-C2 Kol.3 52-C4 Kol.3   52-D1 52-E1
Installatiedraad in buis aangebracht tegen een houten wand B1 52-C1 Kol.4 52-C3 Kol.4 52-C2 Kol.4 52-C4 Kol.4   52-D1 52-E1
Meeraderige kabel in buis aangebracht tegen een houten wand B2 52-C1 Kol.5 52-C3 Kol.5 52-C2 Kol.5 52-C4 Kol.5   52-D1 52-E1
Één- of meeraderige kabel aangebracht tegen een houten wand C 52-C1 Kol.6 52-C3 Kol.6 52-C2 Kol.6 52-C4 Kol.6 70 °C mantel 52-C5 52-D1 52-E1
105 °C mantel 52-C6
Meeraderige kabel in kokers aangebracht in de grond D1) 2) 52-C1 Kol.7 52-C3 Kol.7 52-C2 Kol.7 52-C4 Kol.7   52-D2 52-E3
Meeraderige kabel in de vrije lucht

Afstand tot een wand niet kleiner dan 0,3 maal de kabelmiddellijn De
E koper 52-C9 koper 52-C11 70 °C mantel 52-C7 52-D1 52-E1
aluminium 52-C10 aluminium 52-C12 105 °C mantel 52-C8
Tegen elkaar gelegde éénaderige kabels in de vrije lucht

Afstand tot een wand niet kleiner dan 1 maal de kabelmiddellijn De
F koper 52-C9 koper 52-C11 70 °C mantel 52-C7 52-D1 52-E1
aluminium 52-C10 aluminium 52-C12 105 °C mantel 52-C8
Op afstand gelegde éénaderige kabels in de vrije lucht

Onderlinge afstand van kabels en afstand tot wand niet kleiner dan 1 maal de kabelmiddellijn De
G koper 52-C9 koper 52-C11 70 °C mantel 52-C7 52-D1
aluminium 52-C10 aluminium 52-C12 105 °C mantel 52-C8
1)  Reductiefactoren voor de warmteweerstandscoëfficiënt van de grond afwijkend van 2,5 K·m/W zijn opgenomen in tabel 52-D3.
2)  Reductiefactoren voor meer dan één stroomketen met direct in de grond gelegde kabels zijn opgenomen in tabel 52-E2.

Tabel 52-B2: Overzicht van installatiemethoden om de bijbehorende toelaatbare stromen te kunnen bepalen (zie bepaling 523.1.2)

Nr. Installatiemethoden Omschrijving Verwijzing naar basisinstallatiemethoden (Zie tabel 52-B1)
1 2 3 4
1 Installatiedraad of éénaderige kabel in buis aangebracht in thermisch geïsoleerde wand1) A1
2 Meeraderige kabel in buis aangebracht in thermisch geïsoleerde wand1) 3) A2
3 Installatiedraad of éénaderige kabel in buis gemonteerd tegen een houten of gemetselde wand of op een afstand kleiner dan 0,3 maal de middellijn van de buis B1
4 Meeraderige kabel in buis gemonteerd tegen houten of gemetselde wand of op een afstand kleiner dan 0,3 maal de middellijn van de buis B2
5 Installatiedraad of éénaderige kabel in kabelkoker aangebracht tegen een houten wand, gemetselde of betonnen muur B1
6 Meeraderige kabel in kabelkoker aangebracht tegen een houten wand, gemetselde of betonnen muur [In bewerking]4)
7 Installatiedraad of éénaderige kabel in buis aangebracht in metselwerk of beton2) B1
8 Meeraderige kabel in buis aangebracht in metselwerk of beton2) B2
11 Één- of meeraderige kabel aangebracht:
-   tegen een houten wand of
-   op een afstand kleiner dan 0,3 maal de kabelmiddellijn van een houten wand.
C
12 Één- of meeraderige kabel aangebracht tegen een houten plafond C met nr. 3 van tabel 52-E1
13 Één- of meeraderige kabel aangebracht op afstand tegen een plafond [In bewerking]
14 Één- of meeraderige kabel aangebracht op ongeperforeerde kabelbaan C met nr. 2 van tabel 52-E15)
15 Één- of meeraderige kabel aangebracht op geperforeerde kabelbaan horizontaal of verticaal gemonteerd E of F met nr. 4 van tabel 52-E15) 6)
16 Één- of meeraderige kabel aangebracht op horizontaal of verticaal gemonteerde kabelsteunen of op gaas E en F
17 Één- of meeraderige kabel m.b.v. klampen gemonteerd op een afstand groter dan 0,3 maal de kabelmiddellijn van een muur E en F met nr. 4 of 5 van tabel 52-E1 of G5) 6)
18 Één- of meeraderige kabel aangebracht op een kabelladder E en F
19 Één- of meeraderige kabel opgehangen aan een afzonderlijke spandraad of met een in de kabel geïntegreerde spandraad E of F
20 Al dan niet geïsoleerde draad op isolatoren G
21 Één- of meeraderige kabel aangebracht in een holte van vloer, wand of plafond6) 7) 8) B1 (5 De ≤ V < 50 De) B2 (1,5 De ≤ V < 5 De)
22 Installatiedraad in buis aangebracht in een holte van vloer, wand of plafond6) 7) 9) B1 (20 De ≤ V) B2 (1,5 De ≤ V < 20 De)
23 Één- of meeraderige kabel in buis aangebracht in een holte van vloer, wand of plafond6 7) 9) [In bewerking]
24 Installatiedraad of éénaderige kabel in kabelkoker aangebracht in een holte van vloer, wand of plafond6) 7) 9) B1 (20 De ≤ V) B2 (1,5 De ≤ V < 20 De)
25 Meeraderige kabel in kabelkoker aangebracht in een holte van vloer, wand of plafond6) 7) 9) [In bewerking]
26 Installatiedraad of éénaderige kabel in kabelkoker aangebracht in metselwerk of beton met een warmteweerstandscoëfficiënt kleiner dan of gelijk aan 2 K·m/W6) 7) 8) B1 (5 De ≤ V < 50 De) B2 (1,5 De ≤ V < 5 De)
27 Meeraderige kabel in kabelkoker aangebracht in metselwerk of beton met een warmteweerstandscoëfficiënt kleiner dan of gelijk aan 2 K·m/W6) 7) 8) [In bewerking]
28 Één- of meeraderige kabel aangebracht in ruimte:
-   boven verlaagd plafond,
-   onder zwevende vloer7) 8)
B1 (5 De ≤ V < 50 De) B2 (1,5 De ≤ V < 5 De)
31 Installatiedraad of éénaderige kabel in horizontaal lopende kabelgoten aangebracht tegen een houten wand10) B1
32 Installatiedraad of éénaderige kabel in verticaal lopende kabelgoten aangebracht tegen een houten wand6) 10) B1
33 Meeraderige kabel in horizontaal lopende kabelgoten aangebracht tegen een houten wand10) [In bewerking]4)
34 Meeraderige kabel in verticaal lopende kabelgoten aangebracht tegen een houten wand6) 10) [In bewerking]4)
35 Installatiedraad of éénaderige kabel in kabelgoot, verzonken in de vloer B1
36 Meeraderige kabel in kabelgoot, verzonken in de vloer B2
37 Installatiedraad of éénaderige kabel aangebracht in opgehangen kabelgoot10) B1
38 Meeraderige kabel aangebracht in opgehangen kabelgoot10) B2
41 Installatiedraad of éénaderige kabel in buis, aangebracht in een horizontaal of verticaal lopend, ongeventileerd kabelkanaal6) 12) B1 (20 De ≤ V) B2 (1,5 De ≤ V < 20 De)
42 Installatiedraad of éénaderige kabel in buis aangebracht in een open of geventileerd kabelkanaal in de vloer11) 13) B1
43 Meeraderige kabel in een horizontaal of verticaal lopend, open of geventileerd, kabelkanaal13) B1
51 Meeraderige kabel direct aangebracht en bevestigd in een thermisch geïsoleerde wand18) A1
52 Één- of meeraderige kabel direct en zonder aanvullende mechanische bescherming aangebracht in metselwerk of beton dat een warmteweerstandscoëfficiënt heeft kleiner dan of gelijk aan 2 K·m/W18) C
53 Één- of meeraderige kabel direct en met aanvullende mechanische bescherming aangebracht in metselwerk of beton dat een warmteweerstandscoëfficiënt heeft kleiner dan of gelijk aan 2 K·m/W C
61 Meeraderige kabel in kabelkoker of buis aangebracht in de grond16) D
62 Éénaderige kabel in kabelkoker of buis aangebracht in de grond16) D
63 Één- of meeraderige kabel direct in de grond gelegd zonder aanvullende bescherming14) 15) 16) D
64 Één- of meeraderige kabel direct in de grond gelegd met aanvullende bescherming14) 15) 16) D
71 Installatiedraad of éénaderige kabel in speciaal ontworpen systeemprofiel17) A1
72 Installatiedraad of éénaderige kabel aangebracht in plintgoot B1
73 Meeraderige kabel aangebracht in plintgoot B2
74 Installatiedraad in buis of één- of meeraderige kabel aangebracht in deurkozijnen17)

N.B. Zie ook de bepalingen 522.8.1 en 8.413.1.1.2
A1
75 Installatiedraad in buis of één- of meeraderige kabel aangebracht in raamkozijnen17)

N.B. Zie ook de bepalingen 522.8.1 en 8.413.1.1.2
A1
76 Installatiedraad of éénaderige kabel in kabelgoten, verzonken in de wand B1
77 Meeraderige kabel in kabelgoten, verzonken in de wand B2
81 Één- of meeraderige kabels in water [In bewerking]
1)  De binnenkant van de wand bezit een warmteoverdrachtscoëfficiënt van niet minder dan 10 W/K·m².
2)  De warmteweerstandscoëfficiënt van metselwerk of beton is niet groter dan 2 K·m/W.
3)  Voor meeraderige kabel direct aangebracht in een thermisch geïsoleerde wand zie nr. 51.
4)  De waarden van basisinstallatiemethode B2 mogen worden toegepast.
5)  Voor bepaalde toepassingen is het beter specifieke factoren toe te passen; bijv. die uit tabel 52-E4 en 52-E5, zie bepaling 523.4.2.
6)  Speciale aandacht moet worden besteed aan verticaal aangebrachte kabels waarbij de ventilatie beperkt is. Bovenaan de kabels kan de omgevingstemperatuur aanzienlijk oplopen. [In bewerking]
7)  V is:
    -   de kleinste afmeting of de middellijn van een gemetselde of betonnen holte of kanaal of
    -   de diepte van een rechthoekig kanaal in vloer of plafond of tussen plafond en verlaagd plafond.
8)  De is de uitwendige middellijn van een meeraderige kabel,
    -   2,2 maal de uitwendige middellijn van een éénaderige kabel als drie van deze kabels in driehoek gelegd zijn, of
    -   3 maal de uitwendige middellijn van een éénaderige kabel als drie van deze kabels naast elkaar zijn gelegd.
9)  De is de uitwendige middellijn van een buis of de diepte van een kabelkoker.
10)  De aangegeven waarden voor de installatiemethoden B1 en B2 in tabellen 52-C1 tot en met 52-C4 gelden voor enkelvoudige stroomketens. Als er meer dan één stroomketen is aangebracht in een kabelgoot moeten, ongeacht de aanwezigheid van een inwendige afscheiding, de reductiefactoren worden gebruikt uit tabel 52-E1.
11)  Voor meeraderige kabel geïnstalleerd volgens methode 42 moeten de waarden worden gebruikt volgens basisinstallatiemethode B2.
12)  De is de uitwendige middellijn van de buis; V is de inwendige diepte van het kanaal. De diepte van een kanaal is belangrijker dan de breedte.
13)  Het wordt aanbevolen om deze installatiemethode alleen te gebruiken in ruimten waar de toegang beperkt is tot daartoe geautoriseerde personen zodat kan worden voorkomen dat door opeenhoping van vuil de toelaatbare stroom vermindert en brandgevaar ontstaat.
14)  De vergelijking van direct in de grond gelegde kabels met in de grond gelegde kabels in buis of kabelkoker is redelijk als de grond een warmteweerstandscoëfficiënt heeft die in de orde van grootte van 2,5 K·m/W is. Als de warmteweerstandscoëfficiënt van de grond lager is hebben kabels die direct in de grond zijn gelegd een toelaatbare stroom die aanzienlijk hoger is dan die voor kabels in buis of kabelkokers aangebracht in de grond (zie ook tabel 52-D3).
15)  Voor kabels, direct gelegd in de grond, is ook uitgegaan van ligging op een sleufdiepte van ten minste 0,70 m.
16)  Variatie van de ligging op een sleufdiepte tussen 0,50 m tot 0,90 m heeft een verwaarloosbare invloed op de toelaatbare stroom.
17)  De warmtegeleidingscoëfficiënt van de omhulling wordt verondersteld laag te zijn door de aard van de gebruikte materialen en de mogelijk aanwezige luchtruimten. Als de constructie thermisch vergelijkbaar is met de installatiemethoden nr. 31 of nr. 32 kunnen de basisinstallatiemethoden B1 of B2 worden toegepast.
18)  Zie blad 21 van NPR 5310.

Tabel 52-C1: Toelaatbare stroom in A voor installatiemethoden genoemd in tabel 52-B1 (zie bepaling 523.1.2)

Isolatiemateriaal: PVC
Aantal belaste aders: 2
Kernmateriaal: koper of aluminium
Hoogst toelaatbare kerntemperatuur: 70 °C
Omgevingstemperatuur: 30 °C in lucht;
20 °C in grond
Kerndoorsnede mm² Installatiemethoden genoemd in tabel 52-B1
A1 A2 B1 B2 C D
1 2 3 4 5 6 7
koper
1,5 14,5 14 17,5 16,5 19,5 22
2,5 19,5 18,5 24 23 27 29
4 26 25 32 30 36 38
6 34 32 41 38 46 47
10 46 43 57 52 63 63
16 61 57 76 69 85 81
25 80 75 101 90 112 104
35 99 92 125 111 138 125
50 119 110 151 133 168 148
70 151 139 192 168 213 183
95 182 167 232 201 258 216
120 210 192 269 232 299 246
150 240 219 309 265 344 278
185 273 248 353 300 392 312
240 321 291 415 351 461 361
300 367 334 477 401 530 408
aluminium
2,5 15 14,5 18,5 17,5 21 22
4 20 19,5 25 24 28 29
6 26 25 32 30 36 36
10 36 33 44 41 49 48
16 48 44 60 54 66 62
25 63 58 79 71 83 80
35 77 71 97 86 103 96
50 93 86 118 104 125 113
70 118 108 150 131 160 140
95 142 130 181 157 195 166
120 164 150 210 181 226 189
150 189 172 241 206 261 213
185 215 195 275 234 298 240
240 252 229 324 274 352 277
300 289 263 372 313 406 313
Toelichting:
In de kolommen 3, 5, 6 en 7 is voor kerndoorsneden tot en met 16 mm² uitgegaan van ronde kernen. Voor grotere kerndoorsneden is uitgegaan van sectorvormige kernen; de vermelde waarden mogen ook voor ronde kernen worden toegepast.

Tabel 52-C2: Toelaatbare stroom in A voor installatiemethoden genoemd in tabel 52-B1 (zie bepaling 523.1.2)

Isolatiemateriaal: XLPE of EPR
Aantal belaste aders: 2
Kernmateriaal: koper of aluminium
Hoogst toelaatbare kerntemperatuur: 90 °C
Omgevingstemperatuur: 30 °C in lucht;
20 °C in grond
Kerndoorsnede mm² Installatiemethoden genoemd in tabel 52-B1
A1 A2 B1 B2 C D
1 2 3 4 5 6 7
koper
1,5 19 18,5 23 22 24 26
2,5 26 25 31 30 33 34
4 35 33 42 40 45 44
6 45 42 54 51 58 56
10 61 57 75 69 80 73
16 81 76 100 91 107 95
25 106 99 133 119 138 121
35 131 121 164 146 171 146
50 158 145 198 175 209 173
70 200 183 253 221 269 213
95 241 220 306 265 328 252
120 278 253 354 305 382 287
150 318 290 407 349 441 324
185 362 329 464 395 506 363
240 424 386 546 462 599 419
300 486 442 628 529 693 474
aluminium
2,5 20 19,5 25 23 26 26
4 27 26 33 31 35 34
6 35 33 43 40 45 42
10 48 45 59 54 62 56
16 64 60 79 72 84 73
25 84 78 105 94 101 93
35 103 96 130 115 126 112
50 125 115 157 138 154 132
70 158 145 200 175 198 163
95 191 175 242 210 241 193
120 220 201 281 242 280 220
150 253 230 323 277 324 249
185 288 262 368 314 371 279
240 338 307 433 368 439 322
300 387 352 499 421 508 364
Toelichting:
In de kolommen 3, 5, 6 en 7 is voor kerndoorsneden tot en met 16 mm² uitgegaan van ronde kernen. Voor grotere kerndoorsneden is uitgegaan van sectorvormige kernen; de vermelde waarden mogen ook voor ronde kernen worden toegepast.

Tabel 52-C3: Toelaatbare stroom in A voor installatiemethoden genoemd in tabel 52-B1 (zie bepaling 523.1.2)

Isolatiemateriaal: PVC
Aantal belaste aders: 3
Kernmateriaal: koper of aluminium
Hoogst toelaatbare kerntemperatuur: 70 °C
Omgevingstemperatuur: 30 °C in lucht;
20 °C in grond
Kerndoorsnede mm² Installatiemethoden genoemd in tabel 52-B1
A1 A2 B1 B2 C D
1 2 3 4 5 6 7
koper
1,5 13,5 13 15,5 15 17,5 18
2,5 18 17,5 21 20 24 24
4 24 23 28 27 32 31
6 31 29 36 34 41 39
10 42 39 50 46 57 52
16 56 52 68 62 76 67
25 73 68 89 80 96 86
35 89 83 110 99 119 103
50 108 99 134 118 144 122
70 136 125 171 149 184 151
95 164 150 207 179 223 179
120 188 172 239 206 259 203
150 216 196 275 236 299 230
185 245 223 314 268 341 258
240 286 261 370 313 403 297
300 328 298 426 358 464 336
aluminium
2,5 14 13,5 16,5 15,5 18,5 18,5
4 18,5 17,5 22 21 25 24
6 24 23 28 27 32 30
10 32 31 39 36 44 40
16 43 41 53 48 59 52
25 57 53 70 62 73 66
35 70 65 86 77 90 80
50 84 78 104 92 110 94
70 107 98 133 116 140 117
95 129 118 161 139 170 138
120 149 135 186 160 197 157
150 170 155 214 183 227 178
185 194 176 245 208 259 200
240 227 207 288 243 305 230
300 261 237 331 278 351 260
Toelichting:
In de kolommen 3, 5, 6 en 7 is voor kerndoorsneden tot en met 16 mm² uitgegaan van ronde kernen. Voor grotere kerndoorsneden is uitgegaan van sectorvormige kernen; de vermelde waarden mogen ook voor ronde kernen worden toegepast.

Tabel 52-C4: Toelaatbare stroom in A voor installatiemethoden genoemd in tabel 52-B1 (zie bepaling 523.1.2)

Isolatiemateriaal: XLPE of EPR
Aantal belaste aders: 3
Kernmateriaal: koper of aluminium
Hoogst toelaatbare kerntemperatuur: 90 °C
Omgevingstemperatuur: 30 °C in lucht;
20 °C in grond
Kerndoorsnede mm² Installatiemethoden genoemd in tabel 52-B1
A1 A2 B1 B2 C D
1 2 3 4 5 6 7
koper
1,5 17 16,5 20 19,5 22 22
2,5 23 22 28 26 30 29
4 31 30 37 35 40 37
6 40 38 48 44 52 46
10 54 51 66 60 71 61
16 73 68 88 80 96 79
25 95 89 117 105 119 101
35 117 109 144 128 147 122
50 141 130 175 154 179 144
70 179 164 222 194 229 178
95 216 197 269 233 278 211
120 249 227 312 268 322 240
150 285 259 358 307 371 271
185 324 295 408 348 424 304
240 380 346 481 407 500 351
300 435 396 553 465 576 396
aluminium
2,5 19 18 22 21 24 22
4 25 24 29 28 32 29
6 32 31 38 35 41 36
10 44 41 52 48 57 47
16 58 55 71 64 76 61
25 76 71 93 84 90 78
35 94 87 116 103 112 94
50 113 104 140 124 136 112
70 142 131 179 156 174 138
95 171 157 217 188 211 164
120 197 180 251 216 245 186
150 226 206 289 248 283 210
185 256 233 330 281 323 236
240 300 273 389 329 382 272
300 344 313 447 377 440 308
Toelichting:
In de kolommen 3, 5, 6 en 7 is voor kerndoorsneden tot en met 16 mm² uitgegaan van ronde kernen. Voor grotere kerndoorsneden is uitgegaan van sectorvormige kernen; de vermelde waarden mogen ook voor ronde kernen worden toegepast.

Tabel 52-C5: Toelaatbare stroom in A voor installatiemethode C genoemd in tabel 52-B1 (zie bepaling 523.1.2)

Isolatiemateriaal: mineraal
Kernmateriaal: koper
Mantelmateriaal: koper; met of zonder PVC buitenmantel1)
Situatie: aanraakbaar
Temperatuur metalen mantel: 70 °C
Omgevingstemperatuur: 30 °C
Kerndoorsnede mm² Aantal en configuratie van leidingen voor installatiemethode C genoemd in tabel 52-B1
Twee belaste aders Drie belaste aders
Één- of tweeaderige kabel Meeraderige kabel of éénaderige kabel in driehoek-configuratie Éénaderige kabel tegen elkaar gelegd in één laag
1 2 3 4
500 V
1,5 23 19 21
2,5 31 26 29
4 40 35 38
750 V
1,5 25 21 23
2,5 34 28 31
4 45 37 41
6 57 48 52
10 77 65 70
16 102 86 92
25 133 112 120
35 163 137 147
50 202 169 181
70 247 207 221
95 296 249 264
120 340 286 303
150 388 327 346
185 440 371 392
240 514 434 457
1)  Bij toepassing van kabels zonder PVC buitenmantel moeten de waarden met 0,9 worden vermenigvuldigd.
Toelichting:
Bij éénaderige kabels moeten per stroomketen de metalen mantels aan de einden met elkaar worden verbonden.

Tabel 52-C6: Toelaatbare stroom in A voor installatiemethode C genoemd in tabel 52-B1 (zie bepaling 523.1.2)

Isolatiemateriaal: mineraal
Kernmateriaal: koper
Mantelmateriaal: koper; zonder PVC buitenmantel
Situatie: niet aanraakbaar en niet in aanraking met brandbaar materiaal
Temperatuur metalen mantel: 105 °C
Omgevingstemperatuur: 30 °C
Kerndoorsnede mm² Aantal en configuratie van leidingen voor installatiemethode C1) genoemd in tabel 52-B1
Twee belaste aders Drie belaste aders
Één- of tweeaderige kabel Meeraderige kabel of éénaderige kabel in driehoek-configuratie Éénaderige kabel tegen elkaar gelegd in één laag
1 2 3 4
500 V
1,5 28 24 27
2,5 38 33 36
4 51 44 47
750 V
1,5 31 26 30
2,5 42 35 41
4 55 47 53
6 70 59 67
10 96 81 91
16 127 107 119
25 166 140 154
35 203 171 187
50 251 212 230
70 307 260 280
95 369 312 334
120 424 359 383
150 485 410 435
185 550 465 492
240 643 544 572
1)  Installatiemethode C heeft in deze tabel betrekking op montage tegen een gemetselde of betonnen wand omdat de hoge temperatuur van de mantel ontoelaatbaar is voor een houten wand, indien geen aanvullende maatregelen zijn getroffen.
Toelichting:
Bij éénaderige kabels moeten per stroomketen de metalen mantels aan de einden met elkaar worden verbonden.

Tabel 52-C7: Toelaatbare stroom in A voor installatiemethoden E, F en G genoemd in tabel 52-B1 (zie bepaling 523.1.2)

Isolatiemateriaal: mineraal
Kernmateriaal: koper
Mantelmateriaal: koper; met of zonder PVC buitenmantel1)
Situatie: aanraakbaar
Temperatuur metalen mantel: 70 °C
Omgevingstemperatuur: 30 °C
Kerndoorsnede mm² Aantal en configuratie van leidingen voor installatiemethoden E, F en G genoemd in tabel 52-B1
Twee belaste aders Drie belaste aders
Één- of tweeaderige kabel Meeraderige kabel of éénaderige kabel in driehoekconfiguratie Éénaderige kabel in één laag
Tegen elkaar Op afstand
Verticaal Horizontaal
E of F E of F F G G
1 2 3 4 5 6
500 V
1,5 25 21 23 26 29
2,5 33 28 31 34 39
4 44 37 41 45 51
750 V
1,5 26 22 26 28 32
2,5 36 30 34 37 43
4 47 40 45 49 56
6 60 51 57 62 71
10 82 69 77 84 95
16 109 92 102 110 125
25 142 120 132 142 162
35 174 147 161 173 197
50 215 182 198 213 242
70 264 223 241 259 294
95 317 267 289 309 351
120 364 308 331 353 402
150 416 352 377 400 454
185 472 399 426 446 507
240 552 466 496 497 565
1)  Bij toepassing van kabels zonder PVC buitenmantel moeten de waarden met 0,9 worden vermenigvuldigd.
Toelichting:
1.  Bij éénaderige kabels moeten per stroomketen de metalen mantels aan de einden met elkaar worden verbonden.
2.  De is de uitwendige middellijn van de kabel.

Tabel 52-C8: Toelaatbare stroom in A voor installatiemethoden E, F en G genoemd in tabel 52-B1 (zie bepaling 523.1.2)

Isolatiemateriaal: mineraal
Kernmateriaal: koper
Mantelmateriaal: koper; zonder PVC buitenmantel
Situatie: niet aanraakbaar
Temperatuur metalen mantel: 105 °C
Omgevingstemperatuur: 30 °C
Kerndoorsnede mm² Aantal en configuratie van leidingen voor installatiemethoden E, F en G genoemd in tabel 52-B1
Twee belaste aders Drie belaste aders
Één- of tweeaderige kabel Meeraderige kabel of éénaderige kabel in driehoekconfiguratie Éénaderige kabel in één laag
Tegen elkaar Op afstand
Verticaal Horizontaal
E of F E of F F G G
1 2 3 4 5 6
500 V
1,5 31 26 29 33 37
2,5 41 35 39 43 49
4 54 46 51 56 64
750 V
1,5 33 28 32 35 40
2,5 45 38 43 47 54
4 60 50 56 61 70
6 76 64 71 78 89
10 104 87 96 105 120
16 137 115 127 137 157
25 179 150 164 178 204
35 220 184 200 216 248
50 272 228 247 266 304
70 333 279 300 323 370
95 400 335 359 385 441
120 460 385 411 441 505
150 526 441 469 498 565
185 596 500 530 557 629
240 697 584 617 624 704
Toelichting:
1.  Bij éénaderige kabels moeten per stroomketen de metalen mantels aan de einden met elkaar worden verbonden.
2.  De is de uitwendige middellijn van de kabel.

Tabel 52-C9: Toelaatbare stroom in A voor installatiemethoden E, F en G genoemd in tabel 52-B1 (zie bepaling 523.1.2)

Isolatiemateriaal: PVC
Kernmateriaal: koper
Kerntemperatuur: 70 °C
Omgevingstemperatuur: 30 °C
Kerndoorsnede mm² Installatiemethoden genoemd in tabel 52-B1
Meeraderige kabel Éénaderige kabel
Twee belaste aders Drie belaste aders Twee belaste aders tegen elkaar Drie belaste aders in driehoekconfiguratie Drie belaste aders in één laag
Tegen elkaar Op afstand
Horizontaal Verticaal
E E F F F G G
1 2 3 4 5 6 7 8
1,5 22 18,5          
2,5 30 25          
4 40 34          
6 51 43          
10 70 60          
16 94 80          
25 119 101 131 110 114 146 130
35 148 126 162 137 143 181 162
50 180 153 196 167 174 219 197
70 232 196 251 216 225 281 254
95 282 238 304 264 275 341 311
120 328 276 352 308 321 396 362
150 379 319 406 356 372 456 419
185 434 364 463 409 427 521 480
240 514 430 546 485 507 615 569
300 593 497 629 561 587 709 659
400     754 656 689 852 795
500     868 749 789 982 920
630     1005 855 905 1138 1070
Toelichting:
1.  In de tabel is voor kerndoorsneden tot en met 16 mm² uitgegaan van ronde kernen. Voor grotere kerndoorsneden is uitgegaan van sectorvormige kernen; de vermelde waarden mogen ook voor ronde kernen worden toegepast.
2.  De is de uitwendige middellijn van de kabel.

Tabel 52-C10: Toelaatbare stroom in A voor installatiemethoden E, F en G genoemd in tabel 52-B1 (zie bepaling 523.1.2)

Isolatiemateriaal: PVC
Kernmateriaal: aluminium
Kerntemperatuur: 70 °C
Omgevingstemperatuur: 30 °C
Kerndoorsnede mm² Installatiemethoden genoemd in tabel 52-B1
Meeraderige kabel Éénaderige kabel
Twee belaste aders Drie belaste aders Twee belaste aders tegen elkaar Drie belaste aders in driehoekconfiguratie Drie belaste aders in één laag
Tegen elkaar Op afstand
Horizontaal Verticaal
E E F F F G G
1 2 3 4 5 6 7 8
2,5 23 19,5          
4 31 26          
6 39 33          
10 54 46          
16 73 61          
25 89 78 98 84 87 112 99
35 111 96 122 105 109 139 124
50 135 117 149 128 133 169 152
70 173 150 192 166 173 217 196
95 210 183 235 203 212 265 241
120 244 212 273 237 247 308 282
150 282 245 316 274 287 356 327
185 322 280 363 315 330 407 376
240 380 330 430 375 392 482 447
300 439 381 497 434 455 557 519
400     600 526 552 671 629
500     694 610 640 775 730
630     808 711 746 900 852
Toelichting:
1.  In de tabel is voor kerndoorsneden tot en met 16 mm² uitgegaan van ronde kernen. Voor grotere kerndoorsneden is uitgegaan van sectorvormige kernen; de vermelde waarden mogen ook voor ronde kernen worden toegepast.
2.  De is de uitwendige middellijn van de kabel.

Tabel 52-C11: Toelaatbare stroom in A voor installatiemethoden E, F en G genoemd in tabel 52-B1 (zie bepaling 523.1.2)

Isolatiemateriaal: XLPE of EPR
Kernmateriaal: koper
Kerntemperatuur: 90 °C
Omgevingstemperatuur: 30 °C
Kerndoorsnede mm² Installatiemethoden genoemd in tabel 52-B1
Meeraderige kabel Éénaderige kabel
Twee belaste aders Drie belaste aders Twee belaste aders tegen elkaar Drie belaste aders in driehoekconfiguratie Drie belaste aders in één laag
Tegen elkaar Op afstand
Horizontaal Verticaal
E E F F F G G
1 2 3 4 5 6 7 8
1,5 26 23          
2,5 36 32          
4 49 42          
6 63 54          
10 86 75          
16 115 100          
25 149 127 161 135 141 182 161
35 185 158 200 169 176 226 201
50 225 192 242 207 216 275 246
70 289 246 310 268 279 353 318
95 352 298 377 328 342 430 389
120 410 346 437 383 400 500 454
150 473 399 504 444 464 577 527
185 542 456 575 510 533 661 605
240 641 538 679 607 634 781 719
300 741 621 783 703 736 902 833
400     940 823 868 1085 1008
500     1083 946 998 1253 1169
630     1254 1088 1151 1454 1362
Toelichting:
1.  In de tabel is voor kerndoorsneden tot en met 16 mm² uitgegaan van ronde kernen. Voor grotere kerndoorsneden is uitgegaan van sectorvormige kernen; de vermelde waarden mogen ook voor ronde kernen worden toegepast.
2.  De is de uitwendige middellijn van de kabel.

Tabel 52-C12: Toelaatbare stroom in A voor installatiemethoden E, F en G genoemd in tabel 52-B1 (zie bepaling 523.1.2)

Isolatiemateriaal: XLPE of EPR
Kernmateriaal: aluminium
Kerntemperatuur: 90 °C
Omgevingstemperatuur: 30 °C
Kerndoorsnede mm² Installatiemethoden genoemd in tabel 52-B1
Meeraderige kabel Éénaderige kabel
Twee belaste aders Drie belaste aders Twee belaste aders tegen elkaar Drie belaste aders in driehoekconfiguratie Drie belaste aders in één laag
Tegen elkaar Op afstand
Horizontaal Verticaal
E E F F F G G
1 2 3 4 5 6 7 8
2,5 28 24          
4 38 32          
6 49 42          
10 67 58          
16 91 77          
25 108 97 121 103 107 138 122
35 135 120 150 129 135 172 153
50 164 146 184 159 165 210 188
70 211 187 237 206 215 271 244
95 257 227 289 253 264 332 300
120 300 263 337 296 308 387 351
150 346 304 389 343 358 448 408
185 397 347 447 395 413 515 470
240 470 409 530 471 492 611 561
300 543 471 613 547 571 708 652
400     740 663 694 856 792
500     856 770 806 991 921
630     996 899 942 1154 1077
Toelichting:
1.  In de tabel is voor kerndoorsneden tot en met 16 mm² uitgegaan van ronde kernen. Voor grotere kerndoorsneden is uitgegaan van sectorvormige kernen; de vermelde waarden mogen ook voor ronde kernen worden toegepast.
2.  De is de uitwendige middellijn van de kabel.

Tabel 52-D1: Reductiefactoren voor andere omgevingstemperaturen van lucht dan 30 °C (zie bepaling 523.1.2)

Omgevingstemperatuur °C Isolatiemateriaal
PVC XLPE en EPR Mineraal1)
Aanraakbaar met of zonder PVC-mantel 70 °C Niet aanraakbaar zonder PVC-mantel 105 °C
10 1,22 1,15 1,26 1,14
15 1,17 1,12 1,20 1,11
20 1,12 1,08 1,14 1,07
25 1,06 1,04 1,07 1,04
30 1,00 1,00 1,00 1,00
35 0,94 0,96 0,93 0,96
40 0,87 0,91 0,85 0,92
45 0,79 0,87 0,78 0,88
50 0,71 0,82 0,67 0,84
55 0,61 0,76 0,57 0,80
60 0,50 0,71 0,45 0,75
65   0,65   0,70
70   0,58   0,65
75   0,50   0,60
80   0,41   0,54
85       0,47
90       0,40
95       0,32
1)  Bij hogere omgevingstemperaturen: raadpleeg de leverancier.

Tabel 52-D2: Reductiefactoren voor andere temperaturen van de grond dan 20 °C (zie bepaling 523.1.2)

Grondtemperatuur °C Isolatiemateriaal
PVC XLPE en EPR
10 1,10 1,07
15 1,05 1,04
20 1,00 1,00
25 0,95 0,96
30 0,89 0,93
35 0,84 0,89
40 0,77 0,85
45 0,71 0,80
50 0,63 0,76
55 0,55 0,71
60 0,45 0,65
65   0,60
70   0,53
75   0,46
80   0,38
Toelichting:
De tabel is van toepassing op kabels in kokers aangebracht in de grond en op kabels aangebracht direct in de grond.

Tabel 52-D3: Reductiefactoren voor grond met een warmteweerstandscoëfficiënt anders dan 2,5 K·m/W (zie bepaling 523.1.2)

Reductiefactor voor Warmteweerstandscoëfficiënt K·m/W
0,5 0,8 1,0 1,5 2,0 2,5 3,0
kabel in koker 1,28 1,20 1,18 1,10 1,05 1,00 0,96
kabel direct in de grond 1,88 1,62 1,50 1,28 1,12 1,00 0,90
Toelichting:
De vermelde reductiefactoren zijn gemiddelde waarden die betrekking hebben op alle afmetingen van kabels en de installatiemethoden genoemd in de tabellen 52-C1 tot en met 52-C4.
De afwijkingen van de reductiefactoren liggen binnen ± 5 %.

Tabel 52-E1: Reductiefactoren voor verzamelingen die bestaan uit meer dan één stroomketen of meer dan één meeraderige kabel (zie bepaling 523.1.2)

Item Configuratie (tegen elkaar gelegde leidingen) Aantal stroomketens of meeraderige kabels Te gebruiken met gegevens uit tabellen:
1 2 3 4 5 6 7 8 9 12 16 20
1 Gebundeld:
-   in de lucht,
-   op een oppervlak,
-   verzonken of
-   omsloten
1,00 0,80 0,70 0,65 0,60 0,57 0,54 0,52 0,50 0,45 0,41 0,38 52-C1 t.m. 52-C12 methoden A t.m. F
2 Enkele laag op wand, vloer of ongeperforeerde kabelbaan 1,00 0,85 0,79 0,75 0,73 0,72 0,72 0,71 0,70 0,69 0,68 0,68 52-C1 t.m. 52-C6 methode C
3 Enkele laag aangebracht tegen een houten plafond 0,95 0,81 0,72 0,68 0,66 0,64 0,63 0,62 0,61 0,59 0,58 0,57
4 Enkele laag op een geperforeerde kabelbaan horizontaal of verticaal aangebracht 1,00 0,88 0,82 0,77 0,75 0,73 0,73 0,72 0,72 0,70 0,69 0,68 52-C7 t.m. 52-C12 methoden E t.m. F
5 Enkele laag op een ladderbaan of in klampen enz. 1,00 0,87 0,82 0,80 0,80 0,79 0,79 0,78 0,78 0,77 0,77 0,77
Toelichting:
1.  Deze reductiefactoren gelden voor verzamelingen bestaande uit identieke en gelijkbelaste kabels.
2.  Als de horizontale afstand tussen twee naast elkaar liggende kabels groter is dan twee maal de uitwendige middellijn hoeft geen reductiefactor te worden toegepast.
3.  Dezelfde reductiefactoren gelden voor groepen met twee of drie éénaderige kabels.
4.  Als een verzameling bestaat uit zowel twee- als drieaderige kabels wordt het totale aantal kabels gelijk gesteld aan het totale aantal stroomketens. De hierbij behorende reductiefactor wordt dan toegepast op de waarden uit de tabellen voor twee belaste aders voor de tweeaderige kabels en op de waarden voor drie belaste aders voor de drieaderige kabels.
5.  Als een verzameling bestaat uit n éénaderige kabels mag deze worden behandeld als een verzameling van n/2 stroomketens met twee belaste aders of n/3 stroomketens met drie belaste aders.
6.  De vermelde reductiefactoren zijn gemiddelde waarden die betrekking hebben op alle kerndoorsneden en de installatiemethoden genoemd in de tabellen 52-C1 tot en met 52-C12. De afwijkingen van de vermelde reductiefactoren liggen binnen ± 5 %.
7.  Voor sommige installaties en voor installatiemethoden waarin deze tabel niet voorziet, kan het wenselijk zijn reductiefactoren toe te passen die speciaal zijn berekend (zie bijvoorbeeld tabellen 52-E4 en 52-E5).

Tabel 52-E2: Reductiefactoren voor meer dan één stroomketen met direct in de grond gelegde kabels (zie bepaling 523.1.2) - één- of meeraderige kabels

Installatiemethode D genoemd in tabellen 52-C1 tot en met 52-C4.

Aantal stroomketens Afstand a tussen stroomketens
Geen (tegen elkaar) Één kabelmiddellijn 12,5 cm 25 cm 50 cm
2 0,75 0,79 0,84 0,87 0,90
3 0,64 0,68 0,75 0,80 0,86
4 0,57 0,62 0,69 0,75 0,82
5 0,52 0,57 0,65 0,72 0,80
6 0,48 0,53 0,62 0,69 0,78
7 0,45 0,51 0,59 0,67 0,76
8 0,43 0,48 0,57 0,65 0,75
9 0,41 0,46 0,55 0,63 0,74
12 0,36 0,42 0,51 0,59 0,71
16 0,32 0,38 0,47 0,56 0,68
20 0,29 0,35 0,44 0,53 0,66

Meeraderige kabels:

Éénaderige kabels:

De vermelde reductiefactoren gelden bij een sleufdiepte van 0,70 m en een warmteweerstandscoëfficiënt van de grond van 2,5 K·m/W. Het zijn gemiddelde waarden die betrekking hebben op alle kerndoorsneden en typen van kabels vermeld in de tabellen 52-C1 tot en met 52-C4.
De in tabel 52-E3 van IEC-document 64/816/CD weergegeven gemiddelde waarden en de toegepaste afrondingen kunnen in bepaalde gevallen leiden tot afwijkingen in de orde van grootte van ± 10 %.

<

TOELICHTING
Om een grotere nauwkeurigheid dan ± 10 % te bereiken zijn de in bovenstaande tabel gegeven waarden geëxtrapoleerd uit de oorspronkelijke waarden.

Tabel 52-E3A: Reductiefactoren voor meer dan één stroomketen met één kabel per in de grond gelegde koker (zie bepaling 523.1.2) - één meeraderige kabel per koker

Installatiemethode D genoemd in tabellen 52-C1 tot en met 52-C4.

Aantal kokers Afstand a tussen kokers
Geen (kokers raken elkaar) 25 cm 50 cm 100 cm
2 0,85 0,91 0,94 0,96
3 0,76 0,86 0,89 0,93
4 0,70 0,82 0,86 0,92
5 0,65 0,80 0,84 0,90
6 0,61 0,78 0,82 0,89
7 0,57 0,76 0,80 0,88
8 0,54 0,74 0,78 0,88
9 0,52 0,73 0,77 0,87
10 0,49 0,72 0,76 0,86
11 0,47 0,70 0,75 0,86
12 0,45 0,69 0,74 0,85
13 0,44 0,68 0,73 0,85
14 0,42 0,68 0,72 0,84
15 0,41 0,67 0,72 0,84
16 0,39 0,66 0,71 0,83
17 0,38 0,65 0,70 0,83
18 0,37 0,65 0,70 0,83
19 0,35 0,64 0,69 0,82
20 0,34 0,63 0,68 0,82
Toelichting:
Bij toepassing van metalen kokers kunnen aanzienlijke extra reducties noodzakelijk zijn (zie 523).

De vermelde reductiefactoren gelden bij een sleufdiepte van 0,70 m en een warmteweerstandscoëffiënt van de grond van 2,5 K·m/W. Het zijn gemiddelde waarden die betrekking hebben op alle kerndoorsneden en typen van kabels vermeld in de tabellen 52-C1 tot en met 52-C4.
De in tabel 52-E3 van IEC-document 64/816/CD weergegeven gemiddelde waarden en de toegepaste afrondingen kunnen in bepaalde gevallen leiden tot afwijkingen in de orde van grootte van ± 10 %.

TOELICHTING
Om een grotere nauwkeurigheid dan ± 10 % te bereiken zijn de in bovenstaande tabel gegeven waarden geëxtrapoleerd uit de oorspronkelijke waarden.

Tabel 52-E3B: Reductiefactoren voor meer dan één stroomketen met één kabel per in de grond gelegde koker (zie bepaling 523.1.2) - één éénaderige kabel per koker

Installatiemethode D genoemd in tabellen 52-C1 tot en met 52-C4.

Aantal stroomketens bestaande uit twee of drie kokers Afstand a tussen kokers
Geen (kokers raken elkaar) 25 cm 50 cm 100 cm
2 0,82 0,88 0,91 0,95
3 0,72 0,81 0,86 0,92
4 0,66 0,76 0,82 0,91
5 0,61 0,72 0,80 0,89
6 0,57 0,68 0,78 0,88
7 0,53 0,66 0,76 0,87
8 0,50 0,63 0,74 0,87
9 0,47 0,61 0,73 0,86
10 0,45 0,59 0,72 0,85
11 0,43 0,57 0,70 0,85
12 0,41 0,56 0,69 0,84
13 0,39 0,54 0,68 0,84
14 0,37 0,53 0,68 0,83
15 0,35 0,52 0,67 0,83
16 0,34 0,51 0,66 0,83
17 0,33 0,50 0,65 0,82
18 0,31 0,49 0,65 0,82
19 0,30 0,48 0,64 0,82
20 0,29 0,47 0,63 0,81
Toelichting:
Bij toepassing van metalen kokers kunnen aanzienlijke extra reducties noodzakelijk zijn (zie 523).

De vermelde reductiefactoren gelden bij een sleufdiepte van 0,70 m en een warmteweerstandscoëffiënt van de grond van 2,5 K·m/W. Het zijn gemiddelde waarden die betrekking hebben op alle kerndoorsneden en typen van kabels vermeld in de tabellen 52-C1 tot en met 52-C4.
De in tabel 52-E3 van IEC-document 64/816/CD weergegeven gemiddelde waarden en de toegepaste afrondingen kunnen in bepaalde gevallen leiden tot afwijkingen in de orde van grootte van ± 10 %.

TOELICHTING
Om een grotere nauwkeurigheid dan ± 10 % te bereiken zijn de in bovenstaande tabel gegeven waarden geëxtrapoleerd uit de oorspronkelijke waarden.

Tabel 52-E4: Reductiefactoren voor verzamelingen die bestaan uit meer dan één meeraderige kabel3) (zie bepaling 523.1.2)

Installatiemethode E genoemd in tabellen 52-C7 tot en met 52-C12.

Installatiemethode genoemd in tabel 52-B2 Aantal kabelbanen Aantal kabels
1 2 3 4 5 6 7 8 9 12 16 20
Geperforeerde kabelbaan1) 15 kabels tegen elkaar 1 1,00 0,88 0,82 0,79 0,78 0,76 0,75 0,74 0,73 0,72 0,71 0,71
2 1,00 0,87 0,80 0,77 0,75 0,73 0,72 0,70 0,68 0,64 0,60 0,55
3 1,00 0,86 0,79 0,76 0,74 0,71 0,69 0,68 0,66 0,61 0,55 0,50
kabels op afstand De 1 1,00 1,00 0,98 0,95 0,93 0,91 0,89 0,88 0,86 0,83 0,80 0,78
2 1,00 0,99 0,96 0,92 0,90 0,87 0,85 0,83 0,81 0,78 0,74 0,71
3 1,00 0,98 0,95 0,91 0,88 0,85 0,82 0,80 0,78 0,72 0,66 0,62
Geperforeerde kabelbaan (verticaal)2) 15 kabels tegen elkaar De 1 1,00 0,88 0,82 0,78 0,76 0,73 0,73 0,72 0,72 0,70 0,69 0,68
2 1,00 0,88 0,81 0,76 0,74 0,71 0,71 0,70 0,70 0,67 0,66 0,65
kabels op afstand De 1 1,00 0,91 0,89 0,88 0,88 0,87 0,87 0,87 0,87 0,86 0,86 0,86
2 1,00 0,91 0,88 0,87 0,86 0,85 0,85 0,85 0,84 0,84 0,83 0,83
Kabelladders, klampen enz.1) 16
17
18
kabels tegen elkaar 1 1,00 0,87 0,82 0,80 0,80 0,79 0,79 0,78 0,78 0,78 0,78 0,78
2 1,00 0,86 0,80 0,78 0,77 0,76 0,75 0,74 0,73 0,72 0,70 0,69
3 1,00 0,85 0,79 0,76 0,75 0,73 0,72 0,71 0,70 0,68 0,66 0,64
kabels op afstand De 1 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00
2 1,00 0,99 0,98 0,97 0,97 0,96 0,96 0,96 0,96 0,96 0,96 0,96
3 1,00 0,98 0,97 0,96 0,95 0,93 0,92 0,91 0,90 0,87 0,83 0,79
1)  De reductiefactoren gelden slechts indien de verticale afstand tussen de kabelbanen ten minste 300 mm bedraagt en de horizontale afstand tussen kabelbaan en wand ten minste 20 mm bedraagt. Voor kleinere afstanden moeten kleinere reductiefactoren worden gekozen.
2)  De reductiefactoren gelden voor kabelbanen die rug aan rug zijn aangebracht met een onderlinge horizontale afstand die ten minste 225 mm bedraagt. Indien deze afstand minder is, moeten de reductiefactoren worden verminderd.
3)  De berekening is gebaseerd op de toelaatbare stroom voor meeraderige kabels in de vrije lucht.
Toelichting:
1.  De vermelde reductiefactoren zijn gemiddelde waarden die betrekking hebben op alle kerndoorsneden en kabeltypen zoals genoemd in de tabellen 52-C7 tot en met 52-C12. De afwijkingen van de reductiefactoren liggen binnen ± 5 %.
2.  De reductiefactoren gelden slechts voor verzamelingen van kabels die in één laag zijn aangebracht. Zij zijn niet van toepassing op kabels die zijn aangebracht in meer dan één laag waarbij de lagen elkaar raken.

Tabel 52-E5: Reductiefactoren voor meer dan één stroomketen bestaande uit een verzameling éénaderige kabels1) 4) (zie bepaling 523.1.2)

Installatiemethode F genoemd in tabellen 52-C7 tot en met 52-C12.

Installatiemethode genoemd in tabel 52-B2 Aantal kabelbanen Aantal driefase stroomketens5) Vermenigvuldigingsfactor voor:
1 2 3
Geperforeerde kabelbaan2) 15 kabels tegen elkaar 1 0,98 0,91 0,87 Drie kabels per stroomketen, horizontaal aangebracht
2 0,96 0,87 0,81
3 0,95 0,85 0,78
Geperforeerde kabelbaan (verticaal)3) 15 kabelbanen op afstand

kabels tegen elkaar
1 0,96 0,86   Drie kabels per stroomketen, verticaal aangebracht
2 0,95 0,84  
Kabelladders, klampen enz.2) 16
17
18
kabels tegen elkaar 1 1,00 0,97 0,96 Drie kabels per stroomketen, horizontaal aangebracht
2 0,98 0,93 0,89
3 0,97 0,90 0,86
Geperforeerde kabelbaan2) 15 stroomketens op afstand 2De 1 1,00 0,98 0,96
2 0,97 0,93 0,89
3 0,96 0,92 0,86
Geperforeerde kabelbaan (verticaal)3) 15 kabelbanen op afstand

stroomketens op afstand 2De
1 1,00 0,91 0,89 Drie kabels per stroomketen, in driehoek aangebracht
2 1,00 0,90 0,86
Kabelladders, klampen enz.2) 16
17
18
stroomketens op afstand 2De 1 1,00 1,00 1,00
2 0,97 0,95 0,93
3 0,96 0,94 0,90
1)  De vermelde reductiefactoren gelden slechts voor kabels die in één laag (of gebundeld in driehoek) zijn aangebracht zoals aangegeven in de tabel. Zij gelden niet voor kabels die zijn aangebracht in meer dan één laag waarbij de lagen elkaar raken.
2)  De reductiefactoren gelden slechts indien de verticale afstand tussen de kabelbanen ten minste 300 mm bedraagt en de horizontale afstand tussen kabelbaan en wand ten minste 20 mm bedraagt. Voor kleinere afstanden moeten kleinere reductiefactoren worden gekozen.
3)  De reductiefactoren gelden voor kabelbanen die rug aan rug zijn aangebracht met een onderlinge horizontale afstand die ten minste 225 mm bedraagt. Voor kleinere afstanden moeten kleinere reductiefactoren worden gekozen.
4)  De berekening is gebaseerd op de toelaatbare stroom voor één stroomketen bestaande uit een verzameling éénaderige kabels in de vrije lucht.
5)  Als in een stroomketen n kabels per fase parallel worden gebruikt, moet de stroomketen worden gezien als een verzameling van n ketens die elk bestaan uit drie éénaderige kabels.
Toelichting:
De vermelde reductiefactoren zijn gemiddelde waarden die betrekking hebben op alle kerndoorsneden en kabeltypen zoals genoemd in de tabellen 52-C7 tot en met 52-C12. De nauwkeurigheid van de vermelde reductiefactoren bedraagt ± 5 %.