Toelichtingen bij hoofdstuk 13

Landen die nog geen nationale voorschriften voor elektrische installaties hebben en die het noodzakelijk achten wet- en regelgeving hiervoor vast te stellen, wordt aanbevolen de eisen te beperken tot fundamentele uitgangspunten die niet onderhevig zijn aan frequente wijzigingen tengevolge van technische ontwikkelingen. De inhoud van dit hoofdstuk kan worden gebruikt als basis voor dergelijke wet- en regelgeving.

Toelichting bij 131.1

In elektrische installaties zijn twee belangrijke risico's te onderkennen:

Toelichting bij 131.2.1

Voor schokstroom zie NPR 10479-1.

Toelichting bij 131.2.2

Potentiaalvereffening is één van de belangrijke maatregelen voor beveiliging tegen indirecte aanraking.

Toelichting bij 131.5

Speciale aandacht zou moeten zijn besteed aan aardfoutstromen en lekstromen.

Onder spanning staande leidingen die voldoen aan 131.4 voldoen ook aan deze bepaling.

Toelichting bij 132.2.3

Voor deze waarden en toleranties zie NEN-EN 50160.

Toelichting bij 132.2.4

Een middenleiding is een leiding die is verbonden met de middenaansluiting van een voedingsbron (zowel gelijkstroom als wisselstroom).

Toelichting bij 132.2.5

In Nederland zijn deze voorwaarden opgenomen in de NetCode.

Toelichting bij 132.5

Zie rubriek 512 en NEN 10721.

Toelichting bij 132.6

De genoemde criteria hebben in eerste instantie betrekking op de veiligheid van de elektrische installatie. Uit economische overwegingen kan het gewenst zijn grotere doorsneden toe te passen dan noodzakelijk is voor de veiligheid.

Toelichting bij 132.10

Zie ook blad 37 van NPR 5310:1998.

Toelichting bij 133.2.1

Voor bepaald materieel kan het noodzakelijk zijn om rekening te houden met de laagste spanning die kan optreden.
Voor stootspanningscategoriën zie NEN 10664-1.