Hoofdstuk 25 - Elektrische stroomketens (toelichting)

Zie ook hoofdstuk 8.25.

25.1 - (elektrische) stroomketen (van een installatie) (toelichting)

samenstel van elektrisch materieel van de installatie, gevoed uit dezelfde energiebron en beveiligd tegen overstroom door hetzelfde beveiligingstoestel

25.2 - distributiegroep (van een bouwwerk)

stroomketen die schakel- en verdeelinrichtingen voedt

25.3 - eindgroep (van een bouwwerk) (toelichting)

stroomketen die stroomverbruikende toestellen en/of contactdozen direct voedt

25.4 - ontwerpstroom (van een stroomketen) (toelichting)

stroom die door een stroomketen bij normaal bedrijf zal vloeien

25.5 - hoogst toelaatbare stroom (van een leiding) (toelichting)

sterkste stroom waarmee een leiding onder de gegeven gebruiksomstandigheden continu kan worden belast zonder dat de temperatuur van de isolatie in de stationaire toestand een vastgestelde waarde overschrijdt

25.6 - overstroom (toelichting)

elke stroom die de toegekende waarde overschrijdt. Voor leidingen is de toegekende waarde de waarde van de hoogst toelaatbare stroom

25.7 - overbelastingsstroom (van een stroomketen) (toelichting)

overstroom in een stroomketen waarin geen defect aanwezig is

25.8 - kortsluitstroom (toelichting)

overstroom ten gevolge van een defect dat een verbinding met een verwaarloosbare impedantie veroorzaakt tussen actieve geleiders die bij normaal bedrijf een verschillende potentiaal hebben

25.9 - aanspreekstroom (van een beveiligingstoestel) (toelichting)

vastgestelde waarde van de stroom die het aanspreken van een beveiligingstoestel tot gevolg moet hebben binnen de vastgestelde tijd, aangeduid als genormaliseerde tijd

25.10 - overstroomdetectie

functie die vaststelt of de waarde van de stroom in een stroomketen een vooringestelde waarde gedurende een gegeven tijd overschrijdt

25.11

[vervallen]