De bepalingen van deze rubriek hebben betrekking op installaties in nauwe geleidende ruimten met inbegrip van de voeding van deze installaties en de voeding van verplaatsbare toestellen binnen deze ruimten.
De bijzondere bepalingen van deze rubriek hebben geen betrekking op ruimten waarbinnen personen zich vrij kunnen bewegen om te werken en deze ruimten zonder beperkingen vrijelijk kunnen betreden of verlaten.
Een ruimte voornamelijk begrensd door metalen of andere geleidende delen waarin de bewegingsvrijheid van een persoon zo is beperkt dat voortdurend of vrijwel voortdurend contact met deze geleidende delen niet is te vermijden.
Bij toepassing van SELV-ketens moet, ongeacht de hoogte van de spanning, bescherming tegen directe aanraking zijn bereikt door:
Bescherming tegen directe aanraking door hindernissen (zie 412.3) en door afstand (zie 412.4) mogen niet zijn toegepast.
Alleen de volgende beschermingsmaatregelen tegen indirecte aanraking mogen worden toegepast:
De beschermingsgraad (IP-code) van de toegepaste toestellen moet ten minste in overeenstemming zijn met de uitwendige invloeden.
Voedingsbronnen van SELV-ketens en S-ketens moeten buiten nauwe geleidende ruimten zijn opgesteld, tenzij ze deel uitmaken van de vaste installatie binnen de nauwe geleidende ruimte zoals omschreven in 706.471.2 c1.
Wanneer een functionele aarde voor bepaalde toestellen (bijvoorbeeld meet- en regeltoestellen) nodig is, moet binnen nauwe geleidende ruimten potentiaalvereffening zijn toegepast tussen alle metalen gestellen, alle vreemde geleidende delen en de functionele aarde.
[geen wijzigingen of vervangingen in normtekst]
Zie ook 8.706.471.2.3.
[geen wijzigingen of aanvullingen in normtekst]
Zie ook 8.706.521.1.