Hoofdstuk 41 - Bescherming tegen elektrische schok

410 - Inleiding (toelichting)

De hoofdstukken 41 tot en met 44 bevatten fundamentele eisen voor de bescherming van personen, levende have en bezittingen. Eisen voor de keuze en installatie van elektrisch materieel zijn opgenomen in deel 5 en beproevingseisen staan in deel 6.

De beschermingsmaatregelen kunnen van toepassing zijn op de gehele installatie, op delen van een installatie of op onderdelen van materieel.

De beschermingsmaatregelen zijn niet vermeld in volgorde van belangrijkheid.

410.1 - Toepassingsgebied

Bescherming tegen elektrische schok moet zijn verkregen door toepassing van de maatregelen omschreven in:

  1. rubriek 411 voor bescherming bij normaal bedrijf en bij defecten of
  2. rubriek 412 voor bescherming bij normaal bedrijf en
  3. rubriek 413 voor bescherming bij defecten.

410.2 - Normatieve verwijzingen

[niet overgenomen]

Zie deel 0 voor de titels van de normen en andere publicaties.

410.3 - Toepassing van beschermingsmaatregelen tegen elektrische schok

410.3.1 - Algemeen

410.3.1.1

In elke elektrische installatie, in elk deel van een installatie en voor al het elektrisch materieel moeten beschermingsmaatregelen zijn genomen overeenkomstig het bepaalde in de volgende rubrieken van dit hoofdstuk.

410.3.1.2 (toelichting)

De keuze en het toepassen van beschermingsmaatregelen in relatie tot de uitwendige invloeden blijven de verantwoordelijkheid van de nationale elektrotechnische comité's totdat CENELEC-harmonisatiedocumenten over dit onderwerp zijn gepubliceerd.

410.3.1.3

Bescherming zoals vereist in de volgende rubrieken van dit hoofdstuk moet zijn gewaarborgd door:

  1. het elektrisch materieel zelf,
  2. door het nemen van beschermingsmaatregelen bij de montage of
  3. door een combinatie van het onder a en b genoemde.
410.3.1.4

Indien aan bepaalde voorwaarden van een beschermingsmaatregel niet is voldaan, moeten aanvullende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat deze gecombineerde beschermingsmaatregelen dezelfde mate van bescherming bieden als bij het geheel voldoen aan de voorwaarden.

410.3.1.5

Er moet op worden gelet dat elke wederzijdse nadelige beïnvloeding tussen de verschillende beschermingsmaatregelen in dezelfde installatie of in hetzelfde deel van de installatie is vermeden.

410.3.2 - Bescherming tegen elektrische schok bij normaal bedrijf (toelichting)

410.3.2.1

Voor al het elektrisch materieel moeten beschermingsmaatregelen tegen elektrische schok bij normaal bedrijf zijn genomen zoals beschreven in de rubrieken 411 en 412.

410.3.2.2

Beschermingsmaatregelen bestaande uit isolatie van actieve delen (zie 412.1) en afschermingen of omhulsels (zie 412.2) kunnen worden toegepast bij alle uitwendige invloeden.

410.3.2.3 (toelichting)

Beschermingsmaatregelen bestaande uit hindernissen volgens 412.3 of door afstand volgens 412.4 zijn toegelaten op plaatsen die volgens de bedrijfsvoorschriften uitsluitend toegankelijk zijn voor voldoend onderrichte personen (BA4) of voor vakbekwame personen (BA5) en indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

410.3.3 - Bescherming tegen elektrische schok bij het optreden van een defect

410.3.3.1

Op de uitzonderingen aangegeven in 410.3.3.5 na, moeten voor al het elektrisch materieel beschermingsmaatregelen tegen elektrische schok bij het optreden van een defect zijn genomen zoals beschreven in de rubrieken 411 en 413, rekening houdend met 410.3.3.2 tot en met 410.3.3.4.

410.3.3.2

Bescherming door automatische uitschakeling van de voeding (zie 413.1) moet zijn toegepast in iedere installatie, behalve in die delen van een installatie die zijn beschermd door een andere beschermingsmaatregel.

410.3.3.3

Waar het toepassen van de eisen uit 413.1 voor automatische uitschakeling van de voeding onmogelijk is om praktische redenen of onwenselijk is, mag bescherming zijn geboden door het in bepaalde delen van een installatie toepassen van niet-geleidende ruimten (zie 413.3) of lokale potentiaalvereffening die niet met aarde is verbonden (zie 413.4).

410.3.3.4

Bescherming door toepassing van SELV (zie 411.1), door toepassing van elektrisch materieel van klasse II of hiermee gelijk te stellen isolatie (zie 413.2) en door elektrische scheiding (zie 413.5) mag zijn toegepast in iedere installatie, gewoonlijk voor bepaald elektrisch materieel en voor bepaalde delen van een installatie.

410.3.3.5 (toelichting)

Bescherming tegen elektrische schok bij het optreden van een defect mag achterwege blijven bij het volgende elektrisch materieel:

410.3.4 - Toepassing van beschermingsmaatregelen in relatie tot uitwendige invloeden

410.3.4.1 (toelichting)

De eisen uit 410.3.2 geven de beschermingsmaatregelen tegen elektrische schok aan zoals omschreven in hoofdstuk 41 die moeten worden genomen in relatie tot de vastgestelde uitwendige invloeden.

410.3.4.2 (toelichting)

Wanneer bij een gegeven combinatie van uitwendige invloeden meer dan een beschermingsmaatregel is toegelaten hangt de keuze van de geschikte maatregel af van plaatselijke omstandigheden en de aard van het desbetreffende elektrisch materieel.

410.3.4.3

Bescherming door automatische onderbreking van de voeding volgens 413.1 kan in elke installatie worden toegepast.

410.3.4.4 (toelichting)

De beschermingsmaatregel volgens 413.2 bestaande uit het toepassen van materieel van klasse II of hiermee gelijk te stellen isolatie, kan worden toegepast in alle situaties tenzij in deel 7 beperkingen zijn aangegeven.

410.3.4.5

De beschermingsmaatregel bestaande uit toepassing van isolerende vloeren en wanden is volgens 413.3 toegelaten.

410.3.4.6

De beschermingsmaatregel bestaande uit toepassing van lokale vereffeningsleidingen die niet met aarde zijn verbonden is slechts toegelaten voor code BC1 voor uitwendige invloeden.

410.3.4.7

De beschermingsmaatregel bestaande uit toepassing van elektrische scheiding van stroomketens kan in alle situaties worden toegepast. Echter, bij code BC4 mag per transformator slechts één verplaatsbaar toestel worden gevoed.

410.3.4.8 (toelichting)

Het gebruik van SELV-ketens volgens 411.1.4 of PELV-ketens volgens 411.1.5 wordt beschouwd als beschermingsmaatregel tegen indirecte aanraking in alle situaties.

410.3.4.9

Voor bepaalde installaties of delen van een installatie, bijvoorbeeld op plaatsen waar personen in water gedompeld kunnen zijn, zijn in deel 7 bijzondere beschermingsmaatregelen voorgeschreven.

411 - Bescherming tegen zowel directe als indirecte aanraking

411.1 - Bescherming door extra lage spanning: SELV en PELV (toelichting)

411.1.1 (toelichting)

Bescherming tegen elektrische schok wordt geacht te zijn geboden als:

  1. de nominale spanning de bovenste grenswaarde van spanningsband I (zie NEN 10449) niet kan overschrijden,
  2. de voeding uit een van de bronnen komt zoals genoemd in 411.1.2 en
  3. aan de voorwaarden wordt voldaan in:
    1. 411.1.3 en 411.1.4 voor (niet-geaarde) SELV-ketens of
    2. 411.1.3 en 411.1.5 voor PELV-ketens (stroomketens en metalen gestellen mogen zijn geaard).

Zie ook blad 31 van NPR 5310:1998.

411.1.2

SELV- en PELV-ketens mogen alleen zijn gevoed door:

411.1.2.1 (toelichting)

veiligheidstransformatoren conform NEN 10742;

411.1.2.2

voedingsbronnen die dezelfde mate van bescherming bieden als veiligheidstransformatoren zoals bepaald in 411.1.2.1 (bijvoorbeeld door motoren aangedreven opwekeenheden met wikkelingen die een gelijkwaardige isolatie bieden);

411.1.2.3

elektrochemische bronnen (bijvoorbeeld batterijen) die:

  1. onafhankelijk zijn,
  2. elektrisch veilig zijn gescheiden van FELV-ketens of
  3. elektrisch veilig zijn gescheiden van stroomketens met een hogere spanning.
411.1.2.4

andere voedingsbronnen die onafhankelijk zijn van FELV-ketens en stroomketens met een hogere spanning (bijvoorbeeld een opwekeenheid aangedreven door een verbrandingsmotor);

411.1.2.5 (toelichting)

bepaalde elektronische inrichtingen die voldoen aan de van toepassing zijnde normen, waarbij maatregelen zijn genomen om er zorg voor te dragen dat, ook bij interne defecten, de spanning op de uitgangsklemmen niet hoger kan zijn dan bepaald in 411.1.1.

Bij PELV-ketens zijn hogere spanningen op de uitgangsklemmen toegelaten indien zowel bij directe als bij indirecte aanraking deze spanning binnen een tijdsduur volgens tabel 41A wordt verminderd tot een waarde gelijk aan de bovenste grenswaarde van spanningsband I (zie 411.1.1) of lager.

411.1.2.6

[vervallen]

411.1.3 - Samenstelling van stroomketens

411.1.3.1 (toelichting)

Actieve delen in SELV- en PELV-ketens moeten volgens 411.1.3.2 veilig elektrisch zijn gescheiden van elkaar, van FELV-ketens en van ketens met een hogere spanning.

411.1.3.2 (toelichting)

Leidingen in SELV- en PELV-ketens moeten veilig elektrisch gescheiden zijn aangelegd van leidingen in andere stroomketens door gebruik te maken van een van de volgende methoden:

  1. het ruimtelijk scheiden van leidingen,
  2. het aanbrengen van de geleiders in SELV- en PELV-ketens in omhulsels van isolatiemateriaal als aanvulling op de fundamentele isolatie,
  3. het scheiden van leidingen in stroomketens met onderling verschillende spanningen door geaarde metalen afschermingen of geaarde metalen mantels of
  4. stroomketens met onderling verschillende spanningen deel laten uitmaken van een meeraderige leiding of op andere wijze gemeenschappelijk leggen, mits de leidingen in SELV- en PELV-ketens afzonderlijk of gezamenlijk voor de hoogst optredende spanning zijn geïsoleerd.
411.1.3.3 (toelichting)

Contactstoppen en contactdozen voor SELV- en PELV-ketens moeten voldoen aan het volgende:

  1. contactstoppen mogen niet passen in de contactdozen van andere spanningssoorten,
  2. contactdozen mogen niet toegankelijk zijn voor contactstoppen van andere spanningssoorten,
  3. contactstoppen en contactdozen van SELV-ketens mogen geen beschermingscontact bevatten,
  4. SELV-contactstoppen mogen niet passen in PELV-contactdozen en
  5. PELV-contactstoppen mogen niet passen in SELV-contactdozen.

411.1.4 - Eisen voor SELV-ketens

411.1.4.1

Actieve delen van SELV-ketens mogen niet zijn verbonden met aarde noch met actieve delen of beschermingsleidingen van andere stroomketens.

411.1.4.2 (toelichting)

Metalen gestellen mogen niet opzettelijk geleidend zijn verbonden met:

  1. aarde,
  2. metalen gestellen en beschermingsleidingen in andere stroomketens en
  3. vreemde geleidende delen, tenzij het onvermijdelijk is elektrisch materieel met metalen gestellen te verbinden waarbij moet zijn gewaarborgd dat die delen niet onder een spanning hoger dan bepaald in 411.1.1 a kunnen komen.
411.1.4.3 (toelichting)

Bij een nominale spanning hoger dan 25 V bij wisselspanning of 60 V bij gelijkspanning zonder rimpel, moet bescherming tegen directe aanraking worden bereikt door:

  1. afschermingen of omhulsels met een beschermingsgraad van ten minste IP2X of IPXXB of
  2. isolatie die een beproevingsspanning van 500 V wisselspanning gedurende 1 min kan doorstaan.

Bij een nominale spanning niet hoger dan 25 V bij wisselspanning of 60 V bij gelijkspanning zonder rimpel is bescherming tegen directe aanraking in het algemeen niet noodzakelijk.
Bepaalde uitwendige invloeden kunnen echter bescherming tegen directe aanraking noodzakelijk maken.

411.1.5 - Eisen voor PELV-ketens (toelichting)

Wanneer de stroomketens zijn geaard en als de SELV-condities zoals bepaald in 411.1.4 niet zijn vereist moet aan de bepalingen 411.1.5.1 en 411.1.5.2 worden voldaan.

411.1.5.1

Bescherming tegen directe aanraking moet worden verkregen door:

  1. afschermingen of omhulsels met een beschermingsgraad van ten minste IP2X of IPXXB of
  2. isolatie die een beproevingsspanning van 500 V wisselspanning gedurende 1 min kan doorstaan.
411.1.5.2 (toelichting)

Bescherming tegen directe aanraking zoals bepaald in 411.1.5.1 is zowel binnenshuis als buitenshuis niet noodzakelijk als basispotentiaalvereffening volgens 413.1.2.1 plaatsvindt, de aardingsvoorziening en de metalen gestellen van de PELV-keten door een beschermingsleiding zijn verbonden met de hoofdaardklem, en de nominale spanning niet meer bedraagt dan:

  1. 25 V wisselspanning of 60 V gelijkspanning zonder rimpel als het materieel slechts in droge ruimten wordt gebruikt en een groot contactoppervlak tussen actieve delen en het menselijk lichaam niet waarschijnlijk is;
  2. 6 V wisselspanning of 15 V gelijkspanning zonder rimpel in alle overige situaties.

411.2 - Bescherming door beperking van de aanrakingsstroom in stationaire toestand en lading

[in voorbereiding]

411.3 - Bescherming tegen zowel directe als indirecte aanraking door middel van FELV-ketens (toelichting)

411.3.1 - Algemeen (toelichting)

Als om functionele redenen een spanning is gebruikt die ligt binnen spanningsband I, maar niet aan alle voorwaarden uit 411.1 voor SELV- of PELV-ketens is voldaan en de toepassing van SELV- of PELV-ketens niet noodzakelijk is, moeten aanvullende maatregelen zoals beschreven in 411.3.2 en 411.3.3 zijn genomen om bescherming te bieden tegen directe en indirecte aanraking. Deze combinatie van maatregelen wordt aangeduid als FELV.

FELV-ketens en hun voedingsbronnen moeten fundamenteel elektrisch zijn gescheiden ten opzichte van stroomketens met een hogere spanning.

411.3.2 - Bescherming tegen directe aanraking (toelichting)

Bescherming tegen directe aanraking moet zijn gewaarborgd door:

Indien echter de isolatie van het elektrisch materieel dat deel uitmaakt van een FELV-keten niet aan de beproeving met de voor de voedende keten vereiste spanning voldoet, moet de isolatie bij de aanleg zo zijn versterkt dat het bestand is tegen een beproevingsspanning van 1500 V effectieve wisselspanning gedurende 1 min.

411.3.3 - Bescherming tegen indirecte aanraking

Bescherming tegen indirecte aanraking moet zijn gewaarborgd:

411.3.4 - Contactstoppen en contactdozen

Contactstoppen en contactdozen voor FELV-ketens moeten voldoen aan de volgende eisen:

412 - Bescherming tegen elektrische schok bij normaal bedrijf (bescherming tegen directe aanraking respectievelijk fundamentele bescherming)

412.1 - Bescherming door isolatie van actieve delen (toelichting)

Actieve delen moeten geheel zijn omgeven door isolatiemateriaal dat slechts kan worden verwijderd door dit materiaal te vernielen.

De isolatie van geprefabriceerd materieel moet voldoen aan de relevante normen voor het desbetreffende elektrisch materieel.

Bij het overige materieel moet bescherming worden geboden door isolatiemateriaal dat duurzaam bestand is tegen de belastingen waaraan het tijdens het bedrijf is onderworpen, zoals mechanische, chemische, elektrische en thermische invloeden. Lagen verf, vernis, lak en dergelijke worden in het algemeen geacht niet voldoende isolatie te bieden om bij normaal bedrijf te beschermen tegen elektrische schok.

412.2 - Bescherming door afschermingen of omhulsels (toelichting)

412.2.1 (toelichting)

Actieve delen moeten zijn aangebracht in omhulsels of achter afschermingen die een beschermingsgraad van ten minste IP2X of IPXXB bieden. Waar grotere openingen zijn ontstaan tijdens het vervangen van onderdelen zoals bij bepaalde lamphouders of smeltveiligheden of waar grotere openingen nodig zijn om de goede werking van het elektrisch materieel overeenkomstig de desbetreffende eisen te waarborgen moeten:

  1. voorzorgsmaatregelen zijn getroffen om te verhinderen dat personen en levende have toevallig actieve delen aanraken en
  2. moet, voor zover mogelijk, zijn gewaarborgd dat personen zich ervan bewust zijn dat door de opening actieve delen kunnen worden aangeraakt en dat zij deze niet opzettelijk zouden moeten aanraken.

412.2.2 (toelichting)

Gemakkelijk bereikbare horizontale bovenzijden van afschermingen en omhulsels moeten een beschermingsgraad van ten minste IP4X of IPXXD hebben.

412.2.3

Afschermingen en omhulsels moeten deugdelijk op hun plaats zijn bevestigd en voldoende stevig en duurzaam zijn om de vereiste beschermingsgraad en de bedoelde scheiding van actieve delen onder de gegeven omstandigheden bij normaal bedrijf te handhaven. Hierbij moet rekening zijn gehouden met invloeden van buitenaf.

412.2.4

Waar het noodzakelijk is afschermingen te verwijderen of omhulsels of delen daarvan te openen, mag dit alleen mogelijk zijn:

  1. met behulp van een sleutel of gereedschap,
  2. na het uitschakelen van de voeding van actieve delen waartegen de afschermingen of omhulsels bescherming bieden en waarbij het inschakelen van de voeding alleen mogelijk is nadat de afschermingen zijn teruggeplaatst of de omhulsels zijn gesloten of
  3. waar een inwendige afscherming een beschermingsgraad van ten minste IP2X aanraking van actieve delen verhindert. Deze afscherming mag alleen met behulp van een sleutel of gereedschap kunnen worden verwijderd.

412.3 - Bescherming door hindernissen (toelichting)

412.3.1

Hindernissen moeten bescherming bieden tegen:

  1. toevallige lijfelijke nadering van actieve delen of
  2. toevallige aanraking van actieve delen tijdens bedieningshandelingen bij normaal bedrijf.

412.3.2

Hindernissen mogen zonder gebruik te maken van sleutel of gereedschap kunnen worden verwijderd maar moeten tegen ongewild verwijderen zijn beveiligd.

412.4 - Bescherming door plaatsing buiten handbereik (toelichting)

412.4.1 (toelichting)

Binnen handbereik mogen geen gelijktijdig aanraakbare delen aanwezig zijn waartussen een potentiaalverschil bestaat.

412.4.2 (toelichting)

Indien een ruimte waar normaliter personen doorheen lopen of zich bevinden is begrensd door een hindernis (bijvoorbeeld een leuning, een hek) met een beschermingsgraad minder dan IP2X of IPXXB wordt het handbereik gerekend vanaf deze hindernis. Verticaal eindigt het handbereik 2,50 m boven het oppervlak S, waarbij met eventueel tussenliggende hindernissen met een beschermingsgraad minder dan IP2X of IPXXB geen rekening wordt gehouden.

412.4.3

Op plaatsen waar gewoonlijk grote of lange voorwerpen van geleidend materiaal worden gehanteerd, moeten de afstanden zoals bepaald in 412.4.1 en 412.4.2 worden vergroot, waarbij rekening moet zijn gehouden met de relevante afmetingen van deze voorwerpen.

412.5 - Aanvullende bescherming door aardlekschakelaars (toelichting)

412.5.1

Voor aanvullende bescherming tegen elektrische schok bij normaal bedrijf is het gebruik van aardlekschakelaars met een toegekende aanspreekstroom van ten hoogste 30 mA toegelaten. Deze maatregel is bedoeld om aanvullende bescherming te bieden in geval van:

  1. falen van andere maatregelen of
  2. zorgeloosheid van de gebruiker.

412.5.2

Aardlekschakelaars mogen niet als enige bescherming tegen directe aanraking zijn toegepast; beschermingsmaatregelen als bepaald in 412.1 tot en met 412.4 blijven noodzakelijk.

412.5.3 (toelichting)

Waar bescherming wordt geboden door automatische uitschakeling van de voeding moeten aardlekschakelaars met een nominale aanspreekstroom van ten hoogste 30 mA worden toegepast als beveiliging voor buitenshuis aangebrachte contactdozen met een toegekende stroom van ten hoogste 20 A en voor contactdozen waarvan in redelijkheid kan worden verwacht dat die zullen worden gebruikt voor de voeding van draagbaar materieel voor gebruik buitenshuis.

Zie ook 8.413.1.1.1.1.

413 - Bescherming tegen elektrische schok bij het optreden van een defect (bescherming tegen indirecte aanraking of bescherming bij het optreden van een defect)

413.1 - Bescherming door automatische uitschakeling van de voeding (toelichting)

413.1.1 - Algemeen (toelichting)

413.1.1.1 - Uitschakeling van de voeding (toelichting)

Een beveiligingstoestel moet bij het optreden van een defect automatisch de voeding van de tegen indirecte aanraking beveiligde stroomketen of het tegen indirecte aanraking beveiligde materieel uitschakelen. Deze uitschakeling moet, bij het optreden van een defect tussen actieve delen en metalen gestellen of een beschermingsleiding van de stroomketen of van het materieel, verwachte aanrakingsspanningen groter dan de grenswaarde van de aanrakingsspanning UL beperken tot een tijd die geen gevaar voor schadelijke fysiologische effecten kan opleveren bij een persoon die contact heeft met gelijktijdig aanraakbare geleidende delen.

In bepaalde omstandigheden is echter een uitschakeltijd van ten hoogste 5 s toegelaten afhankelijk van de wijze van aarding van het stroomstelsel (zie 413.1.3.5 en 413.1.4.2).

Zie ook 8.413.1.1.1.1 en 8.413.1.1.1.2.

413.1.1.2 - Aarding en beschermingsleidingen (toelichting)

Metalen gestellen moeten met een beschermingsleiding zijn verbonden met inachtneming van het bepaalde voor de verschillende stroomstelsels.
Gelijktijdig aanraakbare metalen gestellen moeten met dezelfde aardingsvoorziening van het stroomstelsel zijn verbonden.

413.1.2 - Potentiaalvereffening

413.1.2.1 - Basispotentiaalvereffening (toelichting)

In elk gebouw moeten de beschermingsleidingen, de aardleidingen en de volgende vreemde geleidende delen door middel van basisvereffeningsleidingen met de hoofdaardrail zijn verbonden:

Waar zulke geleidende delen van buiten het gebouw binnenkomen moet potentiaalvereffening zo dicht mogelijk bij de plaats van binnenkomst plaatsvinden.
Basisvereffeningsleidingen moeten voldoen aan het bepaalde in hoofdstuk 54.
Alle metalen mantels van telecommunicatiekabels en -leidingen moeten met een basisvereffeningsleiding zijn verbonden. Hiervoor moet echter de toestemming van de eigenaar of beheerder van deze leidingen zijn verkregen.

413.1.2.2 - Aanvullende potentiaalvereffening (toelichting)

Indien in een installatie of een deel daarvan niet kan worden voldaan aan de eisen voor automatische uitschakeling van de voeding zoals omschreven in 413.1.1.1 moet bovendien plaatselijk een aanvullende potentiaalvereffening zijn aangebracht (zie 413.1.6).

413.1.3 - TN-stelsels

413.1.3.1 (toelichting)

Alle metalen gestellen van de installatie moeten door beschermingsleidingen met het geaarde punt van het stroomstelsel zijn verbonden. Het stroomstelsel moet nabij elke energietransformator of generator met aarde zijn verbonden.

In het algemeen is het geaarde punt het sterpunt. Als er geen sterpunt is, of als dit niet toegankelijk is, moet een fase van de voeding met aarde zijn verbonden. In geen geval mag de faseleiding als PEN-leiding zijn uitgevoerd (zie 413.1.3.2).

413.1.3.2

Bij vaste aanleg mogen de beschermingsleiding en de nulleiding met elkaar tot één leiding worden gecombineerd (PEN-leiding) mits aan het bepaalde in 546.2 is voldaan.

413.1.3.3 (toelichting)

De eigenschappen van de beveiligingstoestellen (zie 413.1.3.8) en de impedantie van de stroomketens moeten zo zijn gekozen dat, bij een sluiting op een willekeurige plaats in de installatie met een verwaarloosbare overgangsimpedantie tussen een fase en een beschermingsleiding of een metalen gestel, het automatisch uitschakelen binnen de voorgeschreven tijd plaatsvindt. Om hieraan te voldoen moet zijn voldaan aan:

Zs x IaU0

waarin:

Zs is de impedantie van de stroomketen die door het defect tot stand komt, bestaande uit de voedingsbron, de actieve geleider tot aan de plaats van het defect en de beschermingsleiding tussen de plaats van het defect en de voedingsbron;
Ia is de stroom die het beveiligingstoestel automatisch doet aanspreken binnen de in tabel 41A aangegeven tijd onder de omstandigheden aangegeven in 413.1.3.4 of binnen 5 s onder de omstandigheden aangegeven in 413.1.3.5. Bij toepassing van een aardlekschakelaar is Ia de toegekende aanspreekstroom IΔn;
U0 is de nominale effectieve spanning tussen een fase en aarde.
Tabel 41A - Nominale spanningen en maximale uitschakeltijden voor TN-stelsels
Nominale spanning (U0)1) V Maximale uitschakeltijd s
230 0,4
400 0,2
> 400 0,1
1)  De waarden zijn gebaseerd op NEN 10038.
413.1.3.4

Indien bij het optreden van een kortsluiting wordt voldaan aan de maximale uitschakeltijden vermeld in tabel 41A, worden eindgroepen waarmee al dan niet vast aangesloten handgereedschap van klasse I of verplaatsbaar materieel van klasse I worden gevoed geacht te zijn beveiligd in overeenstemming met het bepaalde in 413.1.1.1.

413.1.3.5 (toelichting)

Voor distributiegroepen (van een bouwwerk) is een uitschakeltijd van ten hoogste 5 s toegelaten.

Een uitschakeltijd langer dan de maximale uitschakeltijd uit tabel 41A, maar ten hoogste 5 s, is toegelaten voor een eindgroep die alleen vast opgesteld elektrisch materieel omvat, op voorwaarde dat - indien op de schakel- en verdeelinrichting of de distributiegroep die deze eindgroep voedt ook eindgroepen zijn aangesloten waarvoor een maximale uitschakeltijd uit tabel 41A is vereist - is voldaan aan een van de volgende eisen:

  1. de impedantie van de beschermingsleiding welke de schakel- en verdeelinrichting verbindt met de basispotentiaalvereffeningsleiding is ten hoogste:
  2. de schakel- en verdeelinrichting is lokaal voorzien van een vereffeningsleiding met dezelfde vreemde geleidende delen als vereist voor de basispotentiaalvereffening.

Deze lokale vereffeningsleidingen moeten voldoen aan de eisen voor basispotentiaalverbindingen in 413.1.2.1.

413.1.3.6

Als niet aan de voorwaarden uit 413.1.3.3, 413.1.3.4 en 413.1.3.5 kan worden voldaan door het gebruik van overstroombeveiligingen, moet aanvullende potentiaalvereffening worden toegepast zoals beschreven in 413.1.2.2. Ook kan uitschakeling van de voeding worden verkregen door toepassing van aardlekschakelaars.

413.1.3.7 (toelichting)

In het uitzonderlijke geval dat bij een defect een fase met aarde in aanraking kan komen, bijvoorbeeld bij draadbreuk in een bovengronds net, moet om te vermijden dat de beschermingsleiding en de daarmee verbonden metalen gestellen een spanning ten opzichte van aarde krijgen hoger dan 50 V, zijn voldaan aan:

waarin:

RB is de totale aardverspreidingsweerstand (inclusief die van de bedrijfsaarde);
RE is de te verwachten kleinste aardovergangsweerstand van niet tot de installatie behorende en niet met een beschermingsleiding verbonden geleidende delen waar een defect tussen een fase en aarde kan ontstaan;
U0 is de nominale effectieve spanning tussen fase en aarde.
413.1.3.8 (toelichting)

In TN-stelsels is het toegelaten de volgende beveiligingen toe te passen:

Aanvullend geldt dat:

  1. in een TN-C-stelsel toepassing van aardlekbeveiliging niet is toegelaten;
  2. wanneer aardlekbeveiliging is toegepast in een TN-C-S-stelsel na de aardlekbeveiliging geen PEN-leiding mag zijn aangebracht.

De splitsing van de PEN-leiding in gescheiden beschermingsleiding en nulleiding moet tot stand zijn gebracht vóór de aardlekbeveiliging.
Om redenen van selectiviteit mogen tijdvertraagde aardlekschakelaars, bijvoorbeeld van het S-type, in serie worden gebruikt met algemene aardlekschakelaars.

413.1.3.9

[vervallen]

413.1.4 - TT-stelsels

413.1.4.1

Alle metalen gestellen die door hetzelfde beveiligingstoestel zijn beveiligd moeten door beschermingsleidingen met een gemeenschappelijke aardelektrode zijn verbonden.

Sterpunten moeten met aarde zijn verbonden. Als er geen sterpunt is, of dit niet toegankelijk is, moet van iedere generator of transformator een fase met aarde zijn verbonden.

413.1.4.2 (toelichting)

Aan de volgende voorwaarde moet zijn voldaan:

RA x Ia ≤ 50V

waarin:

RA is de totale weerstand van de aardelektrode en de beschermingsleiding van de metalen gestellen;
Ia is de stroom die het beveiligingstoestel automatisch doet aanspreken.

Bij toepassing van aardlekschakelaars is Ia de toegekende aanspreekstroom van de aardlekschakelaar IΔn.
Om redenen van selectiviteit mogen tijdvertraagde aardlekschakelaars, bijvoorbeeld van het S-type, in serie worden gebruikt met algemene aardlekschakelaars. In distributiegroepen is om selectiviteit te verkrijgen voor aardlekschakelaars een aanspreektijd van ten hoogste 1 s toegelaten.
Als het beveiligingstoestel een overstroombeveiliging is, dan moet dit:

  1. een toestel zijn met een inverse stroom-tijdkarakteristiek waarbij Ia de stroom is die binnen 5 s automatische uitschakeling veroorzaakt of
  2. een toestel zijn met een niet-vertraagde uitschakelkarakteristiek waarbij Ia de kleinste stroom is die tot onmiddellijke uitschakeling leidt.
413.1.4.3

Als niet aan de voorwaarde uit 413.1.4.2 kan worden voldaan moet aanvullende potentiaalvereffening worden toegepast zoals beschreven in 413.1.2.2.

413.1.4.4 (toelichting)

In TT-stelsels is het toegelaten een van de volgende beveiligingen toe te passen:

413.1.5 - IT-stelsels

413.1.5.1 (toelichting)

In IT-stelsels moeten de actieve delen zijn geïsoleerd van aarde of zijn geaard via een voldoend hoge impedantie. Deze aardverbinding kan worden gemaakt met het sterpunt of met een kunstmatig sterpunt. Dit kunstmatige sterpunt mag direct zijn geaard indien de resulterende homopolaire impedantie voldoende hoog is. Wanneer geen sterpunt aanwezig is, mag een fase via een impedantie met aarde zijn verbonden.

Bij een eerste defect naar een metalen gestel of naar aarde is de foutstroom gering en het uitschakelen van de voeding is hierbij niet vereist zolang aan 413.1.5.3 is voldaan. Er moeten wel maatregelen zijn genomen om te verhinderen dat bij het optreden van een tweede defect het risico ontstaat op schadelijke fysiologische effecten bij een persoon die contact heeft met gelijktijdig aanraakbare delen.

413.1.5.2 (toelichting)

[geen normtekst]

413.1.5.3 (toelichting)

Metalen gestellen moeten afzonderlijk, in groepen of gezamenlijk met aarde zijn verbonden.
Aan de volgende voorwaarde moet zijn voldaan:

RA x Id ≤ 50 V

waarin:

RA is de totale weerstand van de aardelektrode en de beschermingsleiding van de metalen gestellen;
Id is de foutstroom bij een eerste defect met een verwaarloosbare impedantie tussen fase en metalen gestel.

De waarde van Id is afhankelijk van de lekstroom en de totale aardverspreidingsweerstand van de elektrische installatie.

413.1.5.4 (toelichting)

Een toestel voor doorlopende bewaking van de isolatietoestand moet aanwezig zijn om het optreden van een eerste defect van een actief deel naar een metalen gestel of naar aarde te signaleren. Dit toestel moet dit door een akoestisch en/of optisch signaal aangeven.

413.1.5.5

Nadat een eerste defect is opgetreden zijn bij een tweede isolatiedefect de eisen voor de uitschakeling van de voeding als volgt:

  1. wanneer de metalen gestellen groepsgewijs of afzonderlijk zijn geaard, zijn de eisen voor beveiliging gelijk aan die voor TT-stelsels in 413.1.4. De tweede alinea van 413.1.4.1 is echter niet van toepassing;
  2. wanneer de metalen gestellen door een beschermingsleiding met elkaar zijn verbonden en aldus gezamenlijk zijn geaard, zijn de eisen voor TN-stelsels uit 413.1.5.6 en 413.1.5.7 van toepassing.
413.1.5.6 (toelichting)

Aan de volgende voorwaarde moet zijn voldaan wanneer de nul niet ter plaatse is uitgevoerd:

of wanneer de nul wel ter plaatse is uitgevoerd:

waarin:

U0 is de nominale effectieve wisselspanning tussen een fase en nul;
U is de nominale effectieve wisselspanning tussen fasen;
Zs is de impedantie van de stroomketen, bestaande uit de faseleiding en de beschermingsleiding, die door het defect tot stand komt;
Z's is de impedantie van de stroomketen, bestaande uit de nulleiding en de beschermingsleiding, die door het defect tot stand komt;
Ia is de stroom waarbij de stroomketen wanneer dit van toepassing is binnen de in tabel 41B aangegeven tijd wordt afgeschakeld of binnen 5 s voor alle overige stroomketens waar deze tijdsduur is toegelaten (zie 413.1.3.5).
Tabel 41B - Nominale spanningen en maximale uitschakeltijden voor IT-stelsels (bij een tweede defect)
Nominale spanning van de installatie Uitschakeltijd s
U0/U V Nul niet ter plaatse uitgevoerd Nul wel ter plaatse uitgevoerd
250/400 0,4 0,8
400/690 0,2 0,4
580/1000 0,1 0,2
413.1.5.7

Als niet aan de voorwaarde van 413.1.5.6 kan worden voldaan door het gebruik van toestellen voor overstroombeveiliging moet aanvullende potentiaalvereffening worden toegepast volgens 413.1.2.2. Een andere mogelijkheid om de gewenste beveiliging te verkrijgen is het toepassen van een aardlekschakelaar voor ieder stroomverbruikend toestel.

413.1.5.8

In IT-stelsels is het gebruik van de volgende bewakings- en beveiligingstoestellen toegelaten:

413.1.6 - Aanvullende potentiaalvereffening (toelichting)

413.1.6.1 (toelichting)

Bij toepassing van aanvullende potentiaalvereffening moeten worden betrokken alle gelijktijdig aanraakbare metalen gestellen van vast bevestigd materieel en vreemde geleidende delen met inbegrip van, waar mogelijk, de metalen wapening van betonconstructies van gebouwen. Bij de potentiaalvereffening moeten de beschermingsleidingen van al het materieel en de contactdozen zijn betrokken.

413.1.6.2 (toelichting)

De doeltreffendheid van de aanvullende potentiaalvereffening moet worden aangetoond doordat de weerstand R tussen gelijktijdig aanraakbare metalen gestellen en vreemde geleidende delen voldoet aan:

waarin:

Ia is de stroom die het beveiligingstoestel doet aanspreken:
a.  voor aardlekschakelaars IΔn of
b.  voor overstroombeveiligingstoestellen, de 5 s aanspreekstroom.

413.1.7 - Eisen in relatie tot uitwendige invloeden (toelichting)

In het algemeen zijn de eisen uit 413.1 van toepassing.

In installaties of delen van installaties waarvoor in de van toepassing zijnde rubriek van deel 7 (bijvoorbeeld in rubriek 704 of 705) de grenswaarde van de aanrakingsspanning (UL) wordt verminderd tot 25 V wisselspanning of 60 V gelijkspanning zonder rimpel, zijn de eisen uit 413.1.7.1 of 413.1.7.2 van toepassing.

413.1.7.1 (toelichting)

In installaties waarvoor in de van toepassing zijnde rubriek van deel 7 (bijvoorbeeld in rubriek 704 of 705) de grenswaarde van de aanrakingsspanning (UL) wordt verminderd tot 25 V wisselspanning of 60 V gelijkspanning zonder rimpel, zijn de volgende eisen van toepassing:

413.1.7.2 (toelichting)

In de delen van installaties waarvoor in de van toepassing zijnde rubriek van deel 7 de grenswaarde van de aanrakingsspanning (UL) wordt verminderd tot 25 V wisselspanning of 60 V gelijkspanning zonder rimpel, mag het bepaalde in 413.1 worden toegepast mits één van de volgende maatregelen is getroffen:

413.2 - Bescherming door toepassing van elektrisch materieel van klasse II of door hiermee gelijk te stellen isolatie (toelichting)

413.2.1

Bescherming moet zijn verkregen door:

413.2.1.1 (toelichting)

het toepassen van elektrisch materieel van de volgende uitvoeringen dat een typebeproeving heeft ondergaan en dat van aanduidingen is voorzien volgens de van toepassing zijnde normen:

413.2.1.2 (toelichting)

het bij de aanleg van een elektrische installatie aanbrengen van extra isolatie als het elektrisch materieel slechts is voorzien van fundamentele isolatie. De graad van bescherming moet gelijkwaardig zijn aan die van elektrisch materieel overeenkomstig 413.2.1.1 en voldoen aan 413.2.2 tot en met 413.2.6.

413.2.1.3 (toelichting)

het bij de aanleg van een elektrische installatie aanbrengen van versterkte isolatie om niet-geïsoleerde actieve delen. De graad van bescherming moet gelijkwaardig zijn aan die van elektrisch materieel overeenkomstig 413.2.1.1 en voldoen aan 413.2.3 tot en met 413.2.6.
Deze maatregel is alleen toegelaten in die gevallen waarbij een dubbele isolatie om constructieve redenen niet uitvoerbaar is.

413.2.2

Van gebruiksklaar elektrisch materieel moeten alle geleidende delen die slechts door fundamentele isolatie zijn gescheiden van onder spanning staande delen door een isolerend omhulsel met een beschermingsgraad van ten minste IP2X of IPXXB zijn omgeven.

413.2.3 (toelichting)

Isolerende omhulsels moeten bestand zijn tegen de mechanische, elektrische en thermische invloeden die kunnen optreden.
Lagen verf, lak en dergelijke worden in het algemeen geacht niet te voldoen aan deze eisen.

Dit sluit echter niet uit het gebruik van omhulsels met dergelijke lagen die aan een typebeproeving zijn onderworpen voorzover de hiervoor geldende normen het gebruik hiervan toelaten en voorzover de isolerende lagen overeenkomstig de van toepassing zijnde keuringseisen zijn beproefd.

413.2.4

Indien het isolerende omhulsel niet eerder is beproefd en er twijfel bestaat aan de doelmatigheid ervan, moet het worden beproefd overeenkomstig het bepaalde in deel 6.

413.2.5 (toelichting)

Geleidende delen die onder spanning kunnen komen, mogen niet door het isolerende omhulsel heen steken.
Het isolerende omhulsel mag geen schroeven van isolatiemateriaal hebben indien de door het omhulsel verkregen isolatie teniet zou kunnen worden gedaan bij vervanging door metalen schroeven.

413.2.6

Waar deksels of deuren van isolerende omhulsels zonder gebruik te maken van gereedschap of sleutel kunnen worden geopend moeten alle geleidende delen, die toegankelijk zijn als het deksel of de deur is geopend, zich achter een isolerende afscherming bevinden die een beschermingsgraad biedt van ten minste IP2X of IPXXB en die toevallige aanraking van deze delen door personen verhindert.
Deze afscherming mag alleen met behulp van gereedschap of sleutel kunnen worden verwijderd.

413.2.7 (toelichting)

Geleidende delen binnen het isolerende omhulsel mogen niet met een beschermingsleiding zijn verbonden.
Dit sluit niet uit dat aansluitmogelijkheden aanwezig zijn voor beschermingsleidingen die noodzakelijkerwijs door het omhulsel worden gevoerd voor de bescherming van ander elektrisch materieel waarvan de voedende stroomketen eveneens door het omhulsel is gevoerd.
Binnen het omhulsel moeten deze beschermingsleidingen en de bijbehorende klemmen op dezelfde wijze zijn geïsoleerd als de actieve delen en de klemmen moeten op een geëigende wijze zijn gekenmerkt.

Metalen gestellen en intermediaire delen mogen niet met een beschermingsleiding zijn verbonden tenzij specifieke voorwaarden zijn opgenomen in de technische omschrijving van het desbetreffende materieel.

413.2.8

Het omhulsel mag geen nadelige invloed uitoefenen op de goede werking van het daardoor beschermde materieel.

413.2.9

Elektrisch materieel zoals genoemd in 413.2.1.1 moet zo zijn geïnstalleerd (bevestiging, aansluiting van leidingsystemen enz.) dat de bescherming, beoogd in de technische omschrijving van dat materieel, niet teniet wordt gedaan.

413.3 - Bescherming door niet-geleidende ruimten (toelichting)

413.3.1

Metalen gestellen moeten zo zijn opgesteld dat onder normale omstandigheden personen niet gelijktijdig in aanraking kunnen komen met:

indien deze door een defect van de fundamentele isolatie van actieve delen een verschillende potentiaal kunnen hebben.

413.3.2 (toelichting)

In niet-geleidende ruimten mogen geen beschermingsleidingen aanwezig zijn.

413.3.3 (toelichting)

Aan 413.3.1 is voldaan indien de ruimte isolerende vloeren en wanden heeft en een van de volgende opstellingen of combinaties daarvan tot stand is gebracht:

  1. het uit elkaar plaatsen van metalen gestellen en vreemde geleidende delen dan wel van metalen gestellen onderling. Dit uit elkaar plaatsen is voldoende als de afstand tussen twee delen ten minste 2,5 m is; deze afstand mag zijn teruggebracht tot 1,25 m buiten het binnen handbereik vallende gebied,
  2. het plaatsen van doeltreffende hindernissen tussen metalen gestellen en vreemde geleidende delen dan wel tussen de metalen gestellen. Deze hindernissen zijn doeltreffend als daardoor de te overbruggen afstand wordt vergroot tot de waarden genoemd onder a. Deze hindernissen mogen niet met aarde of met metalen gestellen zijn verbonden en moeten zo mogelijk uit isolerend materiaal bestaan of
  3. het aanbrengen van een bekleding van isolatiemateriaal of een geïsoleerde opstelling van vreemde geleidende delen. Het isolatiemateriaal moet een voldoende mechanische sterkte bezitten en een proefspanning van ten minste 2000 V kunnen doorstaan. De lekstroom mag onder normale gebruiksomstandigheden niet groter zijn dan 1 mA.

413.3.4 (toelichting)

De weerstand van isolerende vloeren en wanden op een willekeurig meetpunt mag onder de omstandigheden vermeld in deel 6 niet kleiner zijn dan:

413.3.5 (toelichting)

De getroffen maatregelen moeten van blijvende aard zijn en mogen niet ongedaan kunnen worden gemaakt. De bescherming moet ook werkzaam zijn wanneer rekening moet worden gehouden met het gebruik van mobiel of verplaatsbaar materieel.

413.3.6

Maatregelen moeten zijn getroffen om er zeker van te zijn dat vreemde geleidende delen geen spanningen vanuit deze ruimten naar andere ruimten kunnen overbrengen.

413.4 - Bescherming door lokale potentiaalvereffening die niet met aarde is verbonden (toelichting)

413.4.1 (toelichting)

Alle gelijktijdig aanraakbare metalen gestellen en vreemde geleidende delen moeten door vereffeningsleidingen met elkaar zijn verbonden.

413.4.2 (toelichting)

Het lokale vereffeningsstelsel mag niet direct met aarde zijn verbonden via metalen gestellen of via vreemde geleidende delen.

413.4.3

Maatregelen moeten zijn genomen om er zeker van te zijn dat personen bij het betreden van plaatsen waar potentiaalvereffening is toegepast niet aan een gevaarlijk potentiaalverschil kunnen worden blootgesteld. Dit geldt in het bijzonder wanneer een geleidende, maar ten opzichte van aarde geïsoleerde, vloer is verbonden met het potentiaalvereffeningstelsel dat niet met aarde is verbonden.

413.5 - Bescherming door elektrische scheiding (toelichting)

413.5.1 (toelichting)

Bij bescherming door elektrische scheiding moet men er zeker van zijn dat is voldaan aan alle eisen uit 413.5.1.1 tot en met 413.5.1.5 en aan:

  1. 413.5.2 bij voeding van een enkel toestel of
  2. 413.5.3 bij voeding van twee of meer toestellen.
413.5.1.1 (toelichting)

De stroomketen moet zijn gevoed door een voedingsbron met scheidende eigenschappen, bijvoorbeeld:

Mobiele voedingsbronnen aangesloten op een voedingsnet moeten zijn geselecteerd of geïnstalleerd volgens 413.2.
Vast bevestigde voedingsbronnen moeten:

413.5.1.2

De spanning van de elektrisch gescheiden stroomketens mag niet meer dan 500 V bedragen.

413.5.1.3 (toelichting)

Actieve delen in de elektrisch gescheiden stroomketens mogen op geen enkel punt zijn verbonden met andere stroomketens of met aarde.

Om het risico op een aardsluiting te vermijden moet bijzondere zorg worden besteed aan de isolatie van actieve delen ten opzichte van aarde, in het bijzonder bij buigzame leidingen en snoeren.
Door de wijze van opstellen moet men er zeker van zijn dat de elektrische scheiding ten minste gelijkwaardig is aan die tussen de primaire en secundaire wikkeling van een beschermingstransformator.

413.5.1.4

Buigzame leidingen en snoeren moeten op plaatsen waar zij mechanisch beschadigd kunnen raken over de gehele desbetreffende lengte in zicht liggen.

413.5.1.5

Voor de elektrisch gescheiden stroomketens wordt het gebruik van separate leidingsystemen aanbevolen.
Indien het gebruik van leidingen uit hetzelfde leidingsysteem voor elektrisch gescheiden stroomketens en andere stroomketens onontkoombaar is, moeten de leidingen of meeraderig zijn zonder metalen omhulsel of installatiedraden in buizen, kokers of goten van isolatiemateriaal, voorzover de isolatie van de leidingen voldoet aan de eisen die gelden bij de toegekende spanning die niet lager is dan de hoogst mogelijk optredende spanning en dat iedere stroomketen tegen overstroom is beveiligd.

413.5.1.6

[vervallen]

413.5.2 (toelichting)

Indien maar één toestel wordt gevoed mag het metalen gestel van de elektrisch gescheiden stroomketen niet zijn verbonden met een beschermingsleiding en niet zijn verbonden met metalen gestellen van andere stroomketens.

413.5.3

De voedingsbron van een elektrisch gescheiden stroomketen die voldoet aan 413.5.1.1 mag meer dan één toestel voeden indien maatregelen zijn getroffen om de elektrisch gescheiden stroomketen te beveiligen tegen beschadigingen en isolatiedefecten en aan alle eisen uit 413.5.3.1 tot en met 413.5.3.4 is voldaan.

413.5.3.1

Metalen gestellen van de elektrisch gescheiden stroomketens moeten met elkaar zijn verbonden door een geïsoleerde, niet met aarde verbonden, vereffeningsleiding. Deze vereffeningsleiding mag niet zijn verbonden met beschermingsleidingen of metalen gestellen in andere stroomketens of met vreemde geleidende delen.

Zie de toelichting van 413.5.2.

413.5.3.2 (toelichting)

Alle contactdozen moeten zijn voorzien van beschermingscontacten waarmee de vereffeningsleiding uit 413.5.3.1 moet zijn verbonden.

413.5.3.3

Behalve als deze worden gebruikt om elektrisch materieel van klasse II te voeden, moeten alle buigzame leidingen een beschermingsleiding bevatten voor gebruik als vereffeningsleiding.

413.5.3.4

Maatregelen moeten zijn getroffen om er zeker van te zijn dat, indien twee fouten optreden die betrekking hebben op twee metalen gestellen en deze twee fouten worden gevoed uit leidingen met verschillende polariteit, een beveiligingstoestel de voeding uitschakelt binnen de tijd uit tabel 41A.