Toelichtingen bij hoofdstuk 41

Toelichting bij 410

Een voorbeeld van het toepassen van het in de tweede alinea beschrevene wordt gegeven in 411.3.

Toelichting bij 410.3.1.2

In Nederland is 410.3.4 van toepassing.

Toelichting bij 410.3.2

Combinatie van de voorgeschreven beschermingsmaatregelen of andere beschermingsmaatregelen tegen directe en indirecte aanraking zijn toegelaten, mits een gelijkwaardige bescherming is verkregen overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 41.

Toelichting bij 410.3.2.3

Voor spanningsband II zie NEN 10449.

Toelichting bij 410.3.3.5

Delen met geringe afmetingen zijn bijvoorbeeld bouten, klinknagels, naamplaten en bevestigingsmiddelen voor leidingen.

Toelichting bij 410.3.4.1

In de praktijk zijn alleen de volgende codes voor uitwendige invloeden van belang voor de keuze van beschermingsmaatregelen tegen elektrische schok:

BA - bekwaamheid van personen;
BB - elektrische impedantie van het menselijk lichaam;
BC - personen in contact met aardpotentiaal.

De overige uitwendige invloeden hebben praktisch geen invloed op de keuze en uitvoering van beschermingsmaatregelen tegen elektrische schok, maar moeten wel in aanmerking worden genomen bij de keuze van materieel (zie tabel 51A).

In afwachting van publicatie van deze tabel in NEN 1010-5 is deze tabel opgenomen als bijlage CA32 in NEN 1010-5:1996/A3:2003.

Zie ook blad 11 van NPR 5310:1998.

Toelichting bij 410.3.4.2

Zie deel 7 voor bijzondere installaties of bijzondere plaatsen.

Toelichting bij 410.3.4.4

Het is om veiligheidsredenen van belang dat het materieel wordt gekozen in overeenstemming met de uitwendige invloeden.

Toelichting bij 410.3.4.8

In bepaalde gevallen wordt in deel 7 de spanningswaarde van 50 V voor SELV- of PELV-ketens verlaagd naar 25 V of 12 V.

Het gebruik van FELV-ketens vereist het toepassen van een andere beschermingsmaatregel tegen indirecte aanraking (zie 411.3.3).

Toelichting bij 411.1

De term SELV is de afkorting van "Safety Extra-Low Voltage". De volledige naam van deze term wordt in deze norm niet gebruikt om verwarring met het woord "safety" (veiligheid) te voorkomen. Dit is in overeenstemming met de aanbeveling uit IEC Guide 104.

De term PELV is gekozen voor de geaarde variant van SELV. Ook hier wordt niet de volledige naam gebruikt maar de "P" mag worden geassocieerd met "Protective" (beschermings-). CENELEC kent ook een niet-geaarde variant van PELV. Deze variant is in deze norm niet toegelaten.

In analogie met het voorgaande is de afkorting voor "Functional Extra-Low Voltage" FELV.

Een samenvatting van de extra lage spanningen wordt gegeven in bijlage CB41.

Voor spanningsband I geldt:

  1. Un ≤ 50 V bij wisselspanning of
  2. Un ≤ 120 V bij gelijkspanning zonder rimpel.

Voor tijdelijke installaties op bouw- en sloopterreinen, zie ook blad 23 van NPR 5310:1998.

Toelichting bij 411.1.1

Stroomstelsels die uit stelsels met hogere spanning worden gevoed door materieel zoals spaartransformatoren, spanningsdelers, halfgeleiderschakelingen enzovoorts, worden geacht een voortzetting van het voedende stelsel te zijn en moeten zijn beveiligd volgens de beschermingsmaatregelen die van toepassing zijn op de stroomstelsels met hogere spanning.

Onder bepaalde uitwendige invloeden aangegeven in deel 7 kunnen lagere spanningsgrenzen (UL) van toepassing zijn.

Toelichting bij 411.1.2.1

In bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij een aangebracht veiligheidsscherm) hangt bescherming door PELV af van de beschermingsmaatregelen aan de primaire zijde (bijvoorbeeld automatische uitschakeling van de voeding en toepassing van PELV in hetzelfde bouwwerk).

Toelichting bij 411.1.2.5

Dergelijke inrichtingen omvatten apparatuur, die voldoet aan de daarvoor geldende normen, om de isolatietoestand te beproeven.

Als op de uitgangsklemmen hogere spanningen voorkomen wordt aan deze bepaling voldaan als de spanning op de uitgangsklemmen binnen de grenzen blijft zoals bepaald in 411.1.1 a. Deze spanning moet worden gemeten met een voltmeter met een interne weerstand van ten minste 3000 Ω.

Toelichting bij 411.1.3.1

Deze bepaling sluit de verbinding van de PELV-keten met aarde niet uit (zie 411.1.5).

De hier bedoelde veilige elektrische scheiding is noodzakelijk tussen de actieve delen van toestellen zoals relais, contactoren en hulpschakelaars en elk deel van een stroomketen met hogere spanning.

NEN-EN-IEC 61140 geeft algemene bepalingen met betrekking tot veilige elektrische scheiding van:

  1. actieve delen van SELV-ketens met actieve delen van PELV-ketens en
  2. van actieve delen in SELV- en PELV-ketens met actieve delen van andere ketens, bijvoorbeeld in elektrisch materieel.

Toelichting bij 411.1.3.2

In de gevallen als bedoeld in a, b en c hoeft de isolatie van de leidingen slechts geschikt te zijn voor de spanning van de stroomketen waartoe zij behoren.

SELV-ketens hoeven niet te worden gescheiden van PELV-ketens.

Toelichting bij 411.1.3.3

a.  FELV-ketens worden geacht tot de andere spanningssoorten te behoren (zie ook 411.3.4);
c.  contactstoppen en contactdozen van PELV-ketens mogen echter wel een beschermingscontact bevatten.

Toelichting bij 411.1.4.2

Als metalen gestellen van SELV-ketens in contact kunnen komen met metalen gestellen van andere stroomketens is bescherming tegen elektrische schok niet meer alleen afhankelijk van de bescherming door SELV maar ook van de beschermingsmaatregelen van de andere stroomketen.

Toelichting bij 411.1.4.3

Het begrip "zonder rimpel" is gedefinieerd voor een gelijkspanning met sinusoïdale rimpel waarvan de effectieve waarde maximaal 10 % van de nominale gelijkspanning is. De piekspanning mag daarbij niet groter zijn dan:

De uitzondering sluit niet uit dat actieve delen om andere redenen (bijvoorbeeld brandgevaar ten gevolge van kortsluiting) moeten zijn geïsoleerd.

Toelichting bij 411.1.5

De aarding van stroomketens kan worden bereikt door een doeltreffende verbinding met de beschermingsleiding van de voeding van de installatie.

Toelichting bij 411.1.5.2

Het aarden van de ketens kan gebeuren door een op de juiste manier aangebrachte verbinding van de bron met aarde.

Toelichting bij 411.3

FELV impliceert dat voor de veiligheid van een FELV-keten de beschermende maatregelen van het voedende net doorwerken in deze keten.

Toelichting bij 411.3.1

De in de eerste alinea beschreven omstandigheid kan zich bijvoorbeeld voordoen als de stroomketen materieel bevat (zoals transformatoren, relais, hulpschakelaars en contactoren) dat niet voldoende is geïsoleerd om te voldoen aan de eisen voor elektrische scheiding.

Toelichting bij 411.3.2

De waarde van de laatstgenoemde beproevingsspaning kan op een later tijdstip worden herzien, hetgeen afhangt van de uitkomsten van de internationale normalisatie [op dit moment: in voorbereiding] inzake de coördinatie van laagspanningsisolatie.

Het versterken van de isolatie kan bijvoorbeeld worden bereikt door het aanbrengen van een isolerende omhulling.

Toelichting bij 412.1

Isolatie dient om iedere aanraking van actieve delen te verhinderen.

Waar isolatie tijdens installatiewerkzaamheden is aangebracht, moeten de eigenschappen van de isolatie worden vastgesteld door middel van beproevingen die gelijk zijn aan de beproevingen die worden uitgevoerd om de eigenschappen te bepalen van de isolatie gebruikt in soortgelijk geprefabriceerd materieel.

Zie ook de toelichting op bepaling 412.2.1.

Toelichting bij 412.2

Afschermingen en omhulsels dienen om iedere aanraking van actieve delen te verhinderen.

Afschermingen of omhulsels die niet voldoen aan 412.2.1 en 412.2.4 worden beschouwd als hindernissen. Zie hiervoor 412.3.

Toelichting bij 412.2.1

Uiteinden van leidingen, die ten gevolge van het niet aanbrengen of het verwijderen van elektrische toestellen of motoren niet worden gebruikt, moeten deugdelijk zijn geïsoleerd en zonodig afgeschermd, bijvoorbeeld door het aanbrengen van een einddoos.

Toelichting bij 412.2.2

Hierdoor wordt voorkomen dat kleine voorwerpen in het materieel vallen.

Toelichting bij 412.3

Hindernissen dienen om toevallige aanraking van actieve delen te verhinderen. Een opzettelijke aanraking door bewust om de hindernis heen te reiken blijft mogelijk.

Toelichting bij 412.4

Bescherming door plaatsing buiten handbereik heeft slechts ten doel om toevallige aanraking van actieve delen te verhinderen.

Toelichting bij 412.4.1

Twee delen worden geacht gelijktijdig aanraakbaar te zijn als zij niet meer dan 2,50 m uit elkaar zijn geplaatst (zie figuur 41C).

Toelichting bij 412.4.2

Handbereik heeft betrekking op het bereik waarbinnen zonder gebruikmaking van hulpmiddelen (bijvoorbeeld gereedschap of een ladder) de mogelijkheid van directe aanraking met de blote hand bestaat.

Toelichting bij 412.5

De toepassing van aardlekschakelaars dient alleen als aanvullende beschermingsmaatregel tegen het gevaar van elektrische schok bij normaal bedrijf.

Voor tijdelijke installaties op bouw- en sloopterreinen, zie ook blad 23 van NPR 5310:1998.

Toelichting bij 412.5.3

Wanneer het bij een installatie mogelijk is draagbaar materieel buitenshuis te gebruiken is het aan te bevelen op daartoe geschikte plaatsen buitenshuis een of meer contactdozen te plaatsen.

Voor overige toepassingen van aardlekschakelaars met een nominale aanspreekstroom van ten hoogste 30 mA, zie deel 7.

Waar bescherming door automatische uitschakeling van de voeding wordt toegepast, is het gebruik van aardlekschakelaars met een nominale aanspreekstroom van ten hoogste 30 mA ten zeerste aanbevolen om aanvullende bescherming te bieden volgens 412.5 voor contactdozen met een toegekende stroom van ten hoogste 20 A die bestemd zijn om te worden gebruikt door anderen dan vakbekwame personen of voldoend onderrichte personen.

Toelichting bij 413.1

Automatische uitschakeling van de voeding is noodzakelijk waar bij een defect door de grootte en de duur van de aanrakingsspanning een risico op schadelijke fysiologische effecten bij personen zou kunnen optreden (zie NPR 10479-1).

Bescherming door automatische uitschakeling vereist onderlinge afstemming van de wijze van aarding van het stroomstelsel en de karakteristieke eigenschappen van de beschermingsleidingen en de beveiligingstoestellen.

Zie ook rubriek 312.

De eisen voor bescherming door automatische uitschakeling en de uitschakeltijden zijn vastgesteld, waarbij rekening is gehouden met IEC 60479. Een toelichting zal staan in een in voorbereiding zijnde IEC-praktijkrichtlijn.

Aanvullende bepalingen voor gelijkstroomketens zijn in voorbereiding.

Voor tweeleidingaftakkingen van een drie- of vierleidinggroep, zie ook blad 20 van NPR 5310:1998.

Toelichting bij 413.1.1

Afgesproken wijzen om te voldoen aan 413.1.1.1 en 413.1.1.2 staan in 413.1.3 tot en met 413.1.5, afhankelijk van de wijze van aarding van het stroomstelsel.

Toelichting bij 413.1.1.1

De waarden van 50 V wisselspanning en 120 V gelijkspanning zonder rimpel zijn de afgesproken grenzen van de aanrakingsspanning (UL). Het begrip "zonder rimpel" is gedefinieerd zoals aangegeven in de toelichting op 411.1.4.3.

Voor bijzondere installaties en in bijzondere ruimten kunnen lagere waarden voor uitschakeltijden en spanningen (met inbegrip van UL) zijn voorgeschreven (zie 410.3.4 en deel 7).

De eisen in deze bepaling zijn van toepassing op voedingen met 15 Hz - 1000 Hz wisselspanning en voedingen met gelijkspanning zonder rimpel.

In IT-stelsels is in het algemeen geen automatische uitschakeling vereist bij een eerste defect (zie 413.1.5).

Bij de opwekking van elektrische energie en in netten kunnen onder bepaalde voorwaarden hogere waarden dan hier vereist voor uitschakeltijden en spanningen worden toegelaten.

Toelichting bij 413.1.1.2

Voor aardingsvoorzieningen en beschermingsleidingen zie hoofdstuk 54.

Het bepaalde houdt in dat bij alle aansluitpunten voor contactdozen of voor elektrisch materieel een beschermingsleiding aanwezig is.

Toelichting bij 413.1.2.1

Indien de eigenaar of beheerder van telecommunicatiekabels en -leidingen geen toestemming verleent om hiervan de metalen mantels te verbinden met een basisvereffeningsleiding, dan is de desbetreffende eigenaar of beheerder ervoor verantwoordelijk om elk hieruit voortvloeiend gevaar te verhinderen.

Basispotentiaalvereffening beoogt spanningsverschillen binnen het gebouw te verhinderen, dit zowel voor oorzaken komend van buitenaf alsmede als gevolg van fouten in de installatie in het gebouw.

Om de betonwapening met de basisvereffeningsleiding te kunnen verbinden moet de wapening intern zijn doorverbonden en moeten aansluitklemmen zijn aangebracht.

Voor tijdelijke installaties op bouw- en sloopterreinen, zie ook blad 23 van NPR 5310:1998. Zie ook blad 33 van NPR 5310:1998.

Toelichting bij 413.1.2.2

Het gebruik van aanvullende potentiaalvereffening sluit niet uit dat uitschakeling van de voeding nodig is om andere redenen, zoals bescherming tegen brand, thermische overbelasting van materieel e.d.

Aanvullende potentiaalvereffening kan betrekking hebben op de gehele installatie, een deel van de installatie, een bepaalde plaats in de installatie of een bepaald toestel.

Aanvullende potentiaalvereffening kan nodig zijn op bijzondere locaties (zie deel 7) of om andere redenen.

Aanvullende potentiaalvereffening kan worden verkregen via vreemde geleidende delen, bijvoorbeeld metalen constructiedelen van gebouwen.

Bij toepassing van een aanvullende potentiaalvereffening is er met betrekking tot de bescherming tegen indirecte aanraking zelfs dan geen gevaar wanneer bij een defect geen uitschakeling plaatsvindt. Er kunnen dan echter andere nadelige invloeden optreden zoals verwarming van de vereffeningsleiding, vergroting van de weerstand van de aardelektrode ten gevolge van het uitdrogen van de grond enz. Dit is zowel van toepassing op een enkel defect in TT- en TN-stelsels als op het gelijktijdig aanwezig zijn van twee defecten in IT-stelsels.

Voor tijdelijke installaties op bouw- en sloopterreinen, zie ook blad 23 van NPR 5310:1998. Zie ook blad 33 van NPR 5310:1998.

Toelichting bij 413.1.3.1

Voorzover andere goede verbindingen met aarde beschikbaar zijn wordt aanbevolen de beschermingsleidingen op zoveel mogelijk plaatsen hiermee te verbinden. Een veelvoud van aardingen op zoveel mogelijk en gelijkmatig over de gehele lengte verdeelde plaatsen kan nodig zijn om te bewerkstelligen dat de potentiaal van de beschermingsleidingen bij het optreden van een defect niet veel van aardpotentiaal afwijkt.

Binnen grote gebouwen, bijvoorbeeld hoogbouw, is het om praktische redenen niet mogelijk de beschermingsleidingen aanvullend met aarde te verbinden. In dit geval heeft potentiaalvereffening tussen beschermingsleidingen en vreemde geleidende delen eenzelfde effect. Om dezelfde reden wordt aanbevolen beschermingsleidingen op de plaats van invoer bij gebouwen of terreinen met aarde te verbinden.

Toelichting bij 413.1.3.3

Voor spanningen die binnen de tolerantiegrenzen vallen volgens NEN 10038 is de uitschakeltijd van de bijbehorende nominale spanning van toepassing.

Voor tussenliggende waarden geldt de naast hogere spanningswaarde in tabel 41A.

Toelichting bij 413.1.3.5

Voorbeelden van elektrisch materieel waarvoor de maximale uitschakeltijden van tabel 41A van kracht blijven zijn toestellen waarvan het metalen gestel tijdens gebruik in de hand kan worden gehouden of waarmee personen langdurig of frequent in aanraking kunnen komen, zoals werktuigmachines.

Toelichting bij 413.1.3.7

Bij buitenleidingen en contactleidingen wordt in Nederland voor RE 10 Ω ingevuld.

Toelichting bij 413.1.3.8

Voor het S-type zie NEN-EN(-IEC) 61008, NEN-EN(-IEC) 61009 en NEN-EN-IEC 60947, bijlage B.

Toelichting bij 413.1.4.2

Voor het S-type zie NEN-EN(-IEC) 61008, NEN-EN(-IEC) 61009 en NEN-EN-IEC 60947, bijlage B.

In plaats van de formule in deze bepaling kan ook gebruik worden gemaakt van één van de benaderingsformules in blad 35 van NPR 5310:1998.

Zie ook de bladen 17, 32 en 38 van NPR 5310:1998.

Toelichting bij 413.1.4.4

Overstroombeveiligingen zijn alleen van toepassing voor bescherming tegen indirecte aanraking in TT-stelsels met een zeer lage waarde voor RA.

In die bijzondere gevallen waar de genoemde beveiligingen niet kunnen worden toegepast, is het gebruik van gestelspanningsbeveiliging niet uitgesloten.

Toelichting bij 413.1.5.1

Voor tijdelijke installaties op bouw- en sloopterreinen, zie ook blad 23 van NPR 5310:1998.

Toelichting bij 413.1.5.2

Voor het beperken van overspanningen en voor het dempen van spanningsoscillaties in de installatie kan aarding via impedanties nodig zijn of kunnen kunstmatige sterpunten noodzakelijk zijn; de eigenschappen daarvan zouden moeten zijn afgestemd op de eisen van de installatie.

Toelichting bij 413.1.5.3

Binnen grote gebouwen, bijvoorbeeld hoogbouw, kan het om praktische redenen niet mogelijk zijn de metalen gestellen direct op een aardelektrode aan te sluiten. Met vereffeningsleidingen tussen beschermingsleidingen, metalen gestellen en vreemde geleidende delen wordt eenzelfde effect bereikt.

Toelichting bij 413.1.5.4

Het verdient aanbeveling het eerste defect zo spoedig mogelijk op te heffen. Een isolatiebewakingstoestel kan ook nodig zijn om andere redenen dan beveiliging tegen indirecte aanraking.

Toelichting bij 413.1.5.6

Voor spanningen die binnen de tolerantiegrenzen vallen volgens NEN 10038 is de uitschakeltijd van de bijbehorende nominale spanning van toepassing.

Voor tussenliggende waarden moet de naast hogere spanningswaarde in de tabel worden gebruikt.

Toelichting bij 413.1.6

Voor tijdelijke installaties op bouw- en sloopterrreinen, zie ook blad 23 van NPR 5310:1998.

Toelichting bij 413.1.6.1

Potentiaalvereffening hoeft niet plaats te vinden in het geval van een niet-isolerende vloer die niet in de aanvullende potentiaalvereffening kan worden opgenomen.

Voor potentiaalvereffening in badruimten zie ook blad 10 van NPR 5310:1998. Zie ook blad 33 van NPR 5310:1998.

Toelichting bij 413.1.6.2

Voor potentiaalvereffening in badruimten zie ook blad 10 van NPR 5310:1998.

Toelichting bij 413.1.7

413.1.7.1 kan worden toegepast wanneer een verminderde grenswaarde van de aanrakingsspanning van kracht is voor een gehele installatie.

413.1.7.2 kan worden toegepast wanneer een verminderde grenswaarde van de aanrakingsspanning van kracht is voor slechts een gedeelte van een installatie.

Toelichting bij 413.1.7.1

Zie de toelichting op 411.1.4.3 voor het begrip "zonder rimpel".

Voor tijdelijke installaties op bouw- en sloopterreinen, zie ook blad 23 van NPR 5310:1998.

Toelichting bij 413.1.7.2

Volgens deze bepaling kunnen in de gehele installatie de algemene beveiligingsmaatregelen worden toegepast zoals genoemd in 413.1. Aanvullende beschermingsmaatregelen zijn noodzakelijk op plaatsen waar deel 7 de grenswaarde van de aanrakingsspanning beperkt.

Zie de toelichting op 411.1.4.3 voor het begrip "zonder rimpel".

Toelichting bij 413.2

Deze maatregel is bedoeld om het optreden van een gevaarlijke spanning op aanraakbare delen van elektrisch materieel te vermijden die ontstaat door een defect van de fundamentele isolatie.

Toelichting bij 413.2.1.1

Materieel van klasse II wordt aangeduid door het symbool .

Toelichting bij 413.2.1.2

Het symbool moet zichtbaar op de binnen- en buitenzijde van het omhulsel zijn aangebracht.

Toelichting bij 413.2.1.3

Het symbool moet zichtbaar op de binnen- en buitenzijde van het omhulsel zijn aangebracht.

Toelichting bij 413.2.3

Voor eisen voor kruip- en luchtwegen zie IEC 60664.

Toelichting bij 413.2.5

Waar het noodzakelijk is dat mechanische verbindingen of aansluitingen door het isolerende omhulsel heen steken (bijvoorbeeld bij bedieningselementen van ingebouwde toestellen), moet de constructieve uitvoering zo zijn dat geen afbreuk wordt gedaan aan bescherming tegen elektrische schok bij het optreden van een defect.

Toelichting bij 413.2.7

Een voorbeeld van materieel waarbij uitwendige geleidende delen wel met de beschermingsleiding moeten zijn verbonden zijn toestellen in medisch gebruikte ruimten.

Onder een intermediair deel wordt verstaan een geleidend deel in het inwendige van elektrisch materieel dat geen actief deel is, maar door een defect onder spanning kan komen. Tot de intermediaire delen behoren bijvoorbeeld geleidende delen van elektrisch materieel van klasse II die alleen door fundamentele isolatie van actieve delen zijn gescheiden. Daarbij moeten deze intermediaire delen evenals actieve delen tegen directe aanraking zijn beschermd.

Toelichting bij 413.3

Deze beschermingsmaatregel is bedoeld om gelijktijdige aanraking van delen te vermijden die door een defect van de fundamentele isolatie van actieve delen een verschillende potentiaal kunnen hebbben. Het gebruik van elektrisch materieel van klasse 0 is toegelaten indien is voldaan aan 413.3.1 tot en met 413.3.6.

Toelichting bij 413.3.2

Bij het gebruik van toestellen van klasse I mag de beschermingsleiding niet zijn aangesloten. Contactdozen mogen dus niet zijn voorzien van een beschermingscontact.

Toelichting bij 413.3.3

Het bepaalde onder a houdt in dat een afstand van 2,5 m moet worden aangehouden als één van de geleidende delen zich binnen handbereik bevindt.

Toelichting bij 413.3.4

Indien de weerstand op een willekeurig punt kleiner is dan de aangegeven waarde moeten, met betrekking tot de bescherming tegen indirecte aanraking, de vloeren en wanden als vreemde geleidende delen worden beschouwd.

Toelichting bij 413.3.5

Er wordt gewezen op het risico dat daar waar een elektrische installatie niet onder doeltreffend toezicht staat naderhand andere geleidende delen kunnen worden binnengebracht (bijvoorbeeld mobiel of verplaatsbaar materieel van klasse I of vreemde geleidende delen zoals metalen waterleidingen) waardoor de maatregelen van 413.3.5 teniet worden gedaan.

In het bijzonder moet ervoor worden gezorgd dat de isolatie van vloeren en wanden niet door vochtigheid kan worden beïnvloed.

Toelichting bij 413.4

Lokale vereffening die niet met aarde is verbonden is bedoeld om de aanwezigheid van een gevaarlijke aanrakingsspanning te voorkomen.

Toelichting bij 413.4.1

Het gebruik van materieel van klasse 0 is derhalve niet toegelaten.

Toelichting bij 413.4.2

Waar aan deze voorwaarde niet kan worden voldaan moet bescherming door automatische uitschakeling van de voeding worden geboden (zie 413.1).

Toelichting bij 413.5

Elektrische scheiding van elke stroomketen is bestemd om het optreden van schokstromen te vermijden bij aanraking van metalen gestellen die in geval van een defect in de fundamentele isolatie van een stroomketen onder spanning kunnen komen.

Voor tijdelijke installaties op bouw- en sloopterreinen, zie ook blad 23 van NPR 5310:1998.

Toelichting bij 413.5.1

Het wordt aanbevolen dat het product van de nominale spanning van de stroomketen in volt en de lengte van het leidingsysteem in meters niet groter is dan 100 000 met dien verstande dat de lengte van het leidingsysteem niet meer bedraagt dan 500 m.

Toelichting bij 413.5.1.1

Voor beschermingstransformatoren zie NEN-EN-IEC 61558.

Toelichting bij 413.5.1.3

In het bijzonder tussen actieve delen van elektrisch materieel zoals relais, contactoren en hulpschakelaars is veilige elektrische scheiding noodzakelijk van elke andere stroomketen.

Op grond van deze bepaling mogen geen ontstoringsinrichtingen zijn toegepast waarbij condensatoren zijn geschakeld tussen actieve delen en aarde.

Toelichting bij 413.5.2

Indien metalen gestellen van gescheiden stroomketens, opzettelijk dan wel onvoorzien, met metalen gestellen van andere stroomketens in aanraking kunnen komen, hangt bescherming tegen elektrische schok niet langer uitsluitend af van elektrische scheiding maar van de beschermingsmaatregelen waaraan de desbetreffende metalen gestellen zijn onderworpen.

Toelichting bij 413.5.3.2

In andere normen wordt het beschermingscontact van een contactdoos aardcontact genoemd.