Hoofdstuk 54 - Aardingsvoorzieningen en beschermingsleidingen

541 - Algemeen (toelichting)

Aardingsvoorzieningen moeten voldoen aan het bepaalde in hoofdstuk 41 en 410.3.2, alsmede aan de eisen voor functionele aarding.

542 - Aardverbindingen

542.1 - Aardingsvoorzieningen

542.1.1

Aardingsvoorzieningen mogen zowel gemeenschappelijk als afzonderlijk zijn gebruikt voor bescherming tegen indirecte aanraking en voor functionele aarding.

542.1.2 (toelichting)

Aardingsvoorzieningen moeten zo zijn dat:

  1. hun weerstand blijvend voldoende laag is,
  2. zij zijn bestand tegen de thermische en mechanische belasting ten gevolge van aardfoutstromen en aardlekstromen en
  3. zij zijn bestand tegen uitwendige invloeden of zijn voorzien van een aanvullende bescherming.

542.1.3

Metalen delen moeten, waar nodig, tegen elektrochemische aantasting zijn beschermd.

542.2 - Aardelektroden

542.2.1 (toelichting)

Als aardelektroden mogen zijn gebruikt:

  1. aardstaven en aardbuizen;
  2. bandvormige en draadvormige aardleidingen;
  3. aardplaten;
  4. in funderingen opgenomen elektroden;
  5. wapeningsstaven van betonconstructies in de grond;
  6. metalen waterleidingnetten (zie bepaling 542.2.5);
  7. andere metalen voorzieningen in de grond (zie bepaling 542.2.6 en 542.2.7).

542.2.2

Aardelektroden moeten zo zijn aangelegd dat de aardverspreidingsweerstand een voldoend lage waarde behoudt bij het uitdrogen of bevriezen van de grond.
Zie ook bepaling 8.542.2.2.

542.2.3

Het materiaal en de constructie van aardelektroden moeten zo zijn dat deze voldoende zijn bestand tegen corrosie.
Zie ook bepaling 8.542.2.3.

542.2.4

Aardelektroden moeten zo zijn gedimensioneerd dat de aardverspreidingsweerstand niet ontoelaatbaar wordt verhoogd door corrosie.
Zie ook bepaling 8.542.2.4.

542.2.5 (toelichting)

Metalen waterleidingnetten mogen als aardelektrode zijn gebruikt mits daarvoor schriftelijke toestemming is verkregen van de beheerder van het waterleidingnet en vaststaat dat de beheerder van de elektrische installatie tijdig zal worden gewaarschuwd wanneer het waterleidingnet door wijziging niet langer als aardelektrode geschikt zal zijn.

542.2.6 (toelichting)

Andere metalen leidingnetten dan waterleidingnetten, zoals leidingnetten voor het transport van gassen en brandbare vloeistoffen en leidingnetten van verwarmingssystemen, mogen niet als aardelektrode zijn gebruikt.

542.2.7

Loodmantels en andere metalen omhulsels van kabels, die niet noemenswaard door corrosie kunnen worden aangetast, mogen als aardelektrode zijn gebruikt mits daarvoor schriftelijke toestemming is verkregen van de beheerder van het kabelnet en vaststaat dat de beheerder van de elektrische installatie zal worden gewaarschuwd wanneer het kabelnet niet langer als aardelektrode geschikt is.

542.3 - Aardleidingen

Zie ook 8.542.3.

542.3.1

De nominale kerndoorsnede van aardleidingen moet voldoen aan het bepaalde in 543.1.
De minimale kerndoorsnede van in de grond gelegde aardleidingen moet overeenkomstig tabel 54A zijn gekozen.

Tabel 54A: Minimale kerndoorsnede van in de grond gelegde aardleidingen

Kern Met bescherming tegen mechanische beschadiging Zonder bescherming tegen mechanische beschadiging
S mm² S mm²
Tegen corrosie beschermd2) koper 1) 16
gegalvaniseerd staal 1) 16
Niet tegen corrosie beschermd koper 25 25
gegalvaniseerd staal 50 50
1)  Als van beschermingsleiding, berekend volgens bepaling 543.1.1 of gekozen volgens bepaling 543.1.2.
2)  Bescherming tegen corrosie kan onder meer worden verkregen door toepassing van een corrosiebestendige mantel.

542.3.2 (toelichting)

Verbindingen van aardleidingen met aardelektroden moeten blijvend deugdelijk zijn.
Klemverbindingen moeten zo zijn dat aardelektroden en aardleidingen niet ontoelaatbaar worden beschadigd.

542.4 - Hoofdaardrail of hoofdaardklem

542.4.1 (toelichting)

In elke installatie moet een hoofdaardrail of hoofdaardklem aanwezig zijn waarop moeten zijn aangesloten:

  1. beschermingsleidingen;
  2. aardleidingen;
  3. basisvereffeningsleidingen overeenkomstig het bepaalde in 413.1.2;
  4. functionele aardleidingen, indien noodzakelijk.

542.4.2

De aansluitingen op de hoofdaardrail of hoofdaardklem moeten gemakkelijk toegankelijk en losneembaar zijn. Deze aansluitingen moeten kunnen worden losgemaakt om bijvoorbeeld de aardverspreidingsweerstand van de aardelektrode te kunnen meten. De aansluitingen moeten:

  1. slechts met gereedschap kunnen worden losgemaakt,
  2. mechanisch voldoende sterk zijn en
  3. elektrisch blijvend betrouwbaar zijn.

542.5 - Verbindingen met aardingsvoorzieningen van andere elektrische systemen

542.5.1 - Systemen met een spanning hoger dan 1000 Volt

[In bewerking]

542.5.2 - Bliksemafleiderinstallaties

[In bewerking]
Zie ook 8.542.5.2.

543 - Beschermingsleidingen

543.1 - Kerndoorsnede (toelichting)

Kerndoorsneden van beschermingsleidingen moeten zijn:

  1. berekend volgens bepaling 543.1.1 of
  2. gekozen volgens bepaling 543.1.2.

In beide gevallen moet rekening zijn gehouden met het bepaalde in 543.1.3.

543.1.1 (toelichting)

De kerndoorsnede S wordt berekend uit:

waarin:

I is de foutstroom, in A, bij een fout met verwaarloosbare impedantie;
t is de aanspreektijd van het beveiligingstoestel, in s;
k is een factor:

  1. die afhankelijk is van het geleidermateriaal, de isolatie, de verbindingsmiddelen, de begin- en eindtemperatuur van de leiding,
  2. waarvan de waarde wordt ontleend aan tabel 54B, 54C of 54E of
  3. die kan worden berekend volgens bijlage IA543.

De waarde van S moet gelijk zijn aan of naar boven worden afgerond tot een genormaliseerde kerndoorsnede.

543.1.2

Berekening volgens 543.1.1 mag achterwege blijven indien de kerndoorsnede van de beschermingsleiding is gekozen volgens tabel 54F.

Tabel 54F: Verband tussen de nominale kerndoorsnede S van fase- of poolleiding en SPEmin van de bijbehorende beschermingsleidingen

S mm² SPEmin mm²
S ≤ 16 S
16 < S ≤ 35 16
S > 35 0,5 S

Voor een beschermingsleiding van ander materiaal dan dat van fase of pool moet de kerndoorsnede zo zijn gekozen dat de geleiding ten minste gelijk is aan die van de aan tabel 54F ontleende kerndoorsnede.

543.1.3 (toelichting)

De nominale kerndoorsnede van afzonderlijk gelegde beschermingsleidingen mag niet kleiner zijn dan:

  1. 2,5 mm² indien zij beschermd zijn tegen mechanische beschadiging of
  2. 4 mm² indien zij niet beschermd zijn tegen mechanische beschadiging.

Zie ook bepaling 8.543.1.3.

543.1.4

Wanneer verschillend gedimensioneerde stroomkringen een gemeenschappelijke beschermingsleiding hebben, moet deze beschermingsleiding zijn gedimensioneerd overeenkomstig de grootste doorsnede van een fasegeleider.

543.2 - Keuze van beschermingsleidingen

543.2.1 (toelichting)

Als beschermingsleidingen mogen alleen zijn gebruikt:

  1. aders in meeraderige kabels;
  2. al dan niet geïsoleerde draden in hetzelfde omhulsel als de fasen of polen en de nul;
  3. vaste leidingen, al dan niet geïsoleerd;
  4. metalen omhulsels, bijvoorbeeld mantels, omvlechtingen en wapeningen van kabels;
  5. metalen buizen of omhulsels van leidingen;
  6. vreemde geleidende delen, indien is voldaan aan het bepaalde in 543.2.4.

543.2.2

Metalen omhulsels of gestellen van geprefabriceerde schakel- en verdeelinrichtingen en railkokersystemen mogen als beschermingsleiding zijn gebruikt indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  1. onderlinge verbindingen zijn gevrijwaard voor mechanische beschadiging en chemische, met inbegrip van elektrochemische, aantasting,
  2. de geleiding is overeenkomstig het bepaalde in 543.1 en
  3. op elk aftakpunt kan een externe beschermingsleiding deugdelijk worden aangesloten.

543.2.3

De in bepaling 543.2.1 onder d en e genoemde omhulsels en buizen mogen alleen voor het circuit waartoe zij behoren als beschermingsleiding worden gebruikt.

543.2.4 (toelichting)

Vreemde geleidende delen mogen als beschermingsleiding zijn gebruikt indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  1. onderlinge verbindingen zijn gevrijwaard voor mechanische beschadiging en chemische, met inbegrip van elektrochemische, aantasting;
  2. de geleiding is overeenkomstig het bepaalde in 543.1;
  3. de continuïteit van de beschermingsleiding is gewaarborgd, ook indien een onderdeel van een dergelijk vreemd geleidend deel wordt verwijderd en
  4. de onderdelen van deze vreemde geleidende delen zijn geschikt voor dit doel.

Gasleidingen mogen niet als beschermingsleiding zijn gebruikt.
Zie ook bepaling 8.543.2.4.

543.2.5

Vreemde geleidende delen mogen niet als PEN-leiding zijn gebruikt.

543.3 - Betrouwbaarheid van beschermingsleidingen

Zie ook 8.543.3.

543.3.1 (toelichting)

Beschermingsleidingen moeten op doeltreffende wijze zijn beschermd tegen mechanische beschadiging, chemische aantasting en elektrodynamische belastingen.

543.3.2

Verbindingen van beschermingsleidingen, met uitzondering van verbindingen die zijn ingegoten, moeten toegankelijk zijn voor inspectie en beproeving.

543.3.3

In een beschermingsleiding mag geen schakelaar, scheider of beveiligingstoestel tegen overstroom zijn opgenomen.
Deze bepaling geldt niet voor doorverbindingen die uitsluitend met behulp van gereedschap kunnen worden losgemaakt ten behoeve van beproeving.

543.3.4

Spoelen van bewakingstoestellen voor de continuïteit van de aarding mogen geen deel uitmaken van de beschermingsleiding.

543.3.5

Metalen gestellen mogen geen deel uitmaken van beschermingsleidingen van ander elektrisch materieel.
Deze bepaling geldt niet voor het in bepaling 543.2.2 genoemde elektrisch materieel.

544 - Aardingsvoorzieningen ten behoeve van beschermingsmaatregelen (toelichting)

Zie ook rubriek 8.544.

544.1 - Beschermingsleidingen bij overstroombeveiliging als beschermingsmaatregel tegen indirecte aanraking (toelichting)

Indien voor bescherming tegen indirecte aanraking gebruik is gemaakt van overstroombeveiliging en aan het bepaalde in 413.1 moet zijn voldaan moet de beschermingsleiding in dezelfde leiding zijn opgenomen of in de onmiddellijke nabijheid daarvan zijn gelegd.

544.2 - Aardingsvoorzieningen bij gestelspanningsbeveiliging (toelichting)

544.2.1

De potentiaal van de hulpaardelektrode mag niet worden beïnvloed door al dan niet met aarde verbonden geleidende delen zoals metalen constructies, metalen buizen, metalen mantels van kabels en andere aardelektroden.

Aan deze bepaling kan worden voldaan door de hulpaardelektrode op voldoende afstand van de bedoelde geleidende delen aan te brengen.

544.2.2 (toelichting)

Leidingen tussen gestelspanningsspoelen en hulpaardelektroden moeten:

  1. boven de grond zijn geïsoleerd of in een buis van isolatiemateriaal zijn aangebracht of
  2. in de grond zijn geïsoleerd.

544.2.3

De bij de gestelspanningsbeveiliging behorende beschermingsleidingen mogen alleen zijn verbonden met de metalen gestellen die door hierbij behorende gestelspanningsbeveiligingen zijn beveiligd.

544.3 - Bijzondere aardlekstromen

[In bewerking]

545 - Functionele aarding (toelichting)

Functionele aarding van elektrisch materieel mag de betrouwbaarheid en de veiligheid van de installatie niet nadelig beïnvloeden.

546 - Gecombineerde aardingsvoorzieningen

546.1 - Algemeen

Aardingsvoorzieningen ten behoeve van beschermingsmaatregelen en functionele aarding mogen zijn gecombineerd indien aan alle bepalingen voor de beschermingsmaatregelen is voldaan.

546.2 - PEN-leidingen

546.2.1 (toelichting)

In delen van installaties waarin een PEN-leiding aanwezig is mag geen aardlekbeveiliging zijn toegepast.

De nominale kerndoorsnede van de PEN-leiding moet ten minste 10 mm² bij koper of 16 mm² bij aluminium bedragen.

Indien bij kabels met minerale isolatie de PEN-leiding concentrisch is uitgevoerd en alle fase-aders omsluit mag de kerndoorsnede niet kleiner dan 4 mm² zijn.

Bij concentrische kabels met minerale isolatie, waarvan de mantel als PEN-leiding is gebruikt, moet bij elke aftakking en aansluiting een tweevoudige verbinding met de mantel zijn aangebracht onder gebruikmaking van de hiervoor bestemde hulpstukken.

546.2.2 (toelichting)

De PEN-leiding moet voor de nominale spanning van het stelsel zijn geïsoleerd.

546.2.3

Op de plaats van overgang van PEN-leiding naar gescheiden nul en beschermingsleiding moeten voor deze leidingen afzonderlijke klemmen of rails aanwezig zijn.
De PEN-leiding moet zijn aangesloten op de klem of rail voor de beschermingsleiding.
Na de plaats van overgang mogen de nul en de beschermingsleiding niet meer met elkaar zijn verbonden.

547 - Vereffeningsleidingen

547.1 - Kerndoorsnede

547.1.1 - Basisvereffeningsleidingen

De nominale kerndoorsnede van basisvereffeningsleidingen mag niet kleiner zijn dan de helft van de nominale kerndoorsnede van de beschermingsleiding met de grootste kerndoorsnede en niet kleiner dan 6 mm².
De nominale kerndoorsnede behoeft echter niet groter te zijn dan 25 mm² als de vereffeningsleiding van koper is of, bij toepassing van een ander metaal, uit een oogpunt van geleiding een overeenkomstige nominale kerndoorsnede heeft.

547.1.2 - Aanvullende vereffeningsleidingen

De nominale kerndoorsnede van een aanvullende vereffeningsleiding tussen metalen gestellen moet ten minste gelijk zijn aan de kleinste nominale kerndoorsnede van de beschermingsleidingen die op deze metalen gestellen zijn aangesloten.

De nominale kerndoorsnede van een aanvullende vereffeningsleiding die een metalen gestel verbindt met vreemde geleidende delen moet ten minste gelijk zijn aan de helft van de nominale kerndoorsnede van de op dit metalen gestel aangesloten beschermingsleiding.
De kleinste nominale kerndoorsnede van een aanvullende vereffeningsleiding moet voldoen aan het bepaalde in 543.1.3.

Aanvullende vereffening moet tot stand zijn gebracht door:

  1. leidingen;
  2. vaste vreemde geleidende delen zoals bouwkundige metalen constructies;
  3. een combinatie van beide.

547.1.3 - Overbrugging van watermeters en dergelijke

Bij toepassing van waterleidingnetten als aardelektrode moeten watermeter en hoofdkraan zijn overbrugd door een leiding waarvan de nominale kerndoorsnede moet zijn bepaald overeenkomstig haar toepassing.