De bepalingen van deze rubriek hebben betrekking op tijdelijke installaties voor:
De bepalingen van deze rubriek hebben geen betrekking op installaties waarvoor IEC 60621 van toepassing is en op installaties waarin materieel is toegepast dat overeenkomt met materieel dat in open mijnbouw wordt gebruikt.
De bepalingen van deze rubriek hebben geen betrekking op bouwketen op bouwterreinen (kantoren, garderobes, vergaderruimten, kantines, restaurants, slaapzalen, toiletten enz.).
Op bouw- en sloopterreinen zijn vaste installaties beperkt tot de hoofdschakel- en verdeelinrichting met de bijbehorende besturings- en beveiligingstoestellen, schakelaars en scheiders (zie 704.537).
Installaties aan de belastingszijde van deze hoofdschakel- en verdeelinrichting worden beschouwd als verplaatsbare installaties.
Dit geldt niet voor gedeelten die reeds vast zijn aangelegd volgens het bepaalde in hoofdstuk 52.
Op vast opgesteld elektrisch materieel moet zijn aangegeven waarvandaan het wordt gevoed.
Alle onderdelen van dit materieel moeten zijn aangesloten op dezelfde voedingsbron. Dit geldt niet voor signaleringsketens en reservevoedingen.
Bij toepassing van IT-stelsels moet aardfoutdetectie volgens 413.1.5.4 zijn toegepast.
Bij toepassing van bescherming van personen en levende have tegen indirecte aanraking door automatische uitschakeling van de voeding is in tijdelijke installaties op bouw- en sloopterreinen de grenswaarde voor de aanrakingsspanning UL:
Contactdozen met een toegekende waarde van ten hoogste 32 A en vast aangesloten handgereedschap met een toegekende waarde van ten hoogste 32 A moeten:
Zie ook 8.704.471.
Alle schakel- en verdeelinrichtingen op bouw- en sloopterreinen moeten voldoen aan NEN 10439-4 en NEN 10439-4/A1.
Vast opgesteld materieel en ander elektrisch materieel (bijvoorbeeld stopcontacten) moet een beschermingsgraad hebben van ten minste IP44.
Bouwkasten moeten een beschermingsgraad hebben die ten minste voldoet aan NEN 10439-4 en NEN 10439-4/A1.
Ander materieel moet een beschermingsgraad hebben die passend is voor de uitwendige invloeden.
[geen wijzigingen of aanvullingen in normtekst]
Zie ook 8.704.521.1.
Leidingen moeten zo zijn geïnstalleerd dat geen krachten op de aansluitklemmen worden uitgeoefend, tenzij deze hier speciaal voor zijn ontworpen. Om beschadigingen te voorkomen, mogen kabels niet over wegen of looppaden op bouwterreinen lopen. Waar dit toch noodzakelijk is moeten speciale maatregelen worden getroffen om mechanische beschadiging en schadelijke contacten met machines en voertuigen op bouwterreinen te voorkomen.
Aan het begin van elke installatie moet een hoofdschakel- en verdeelinrichting met de bijbehorende besturings- en beveiligingstoestellen, schakelaars en scheiders aanwezig zijn.
Elke voedende kabel van elke schakel- en verdeelinrichting moet veilig kunnen worden geschakeld en gescheiden.
Indien rekening moet worden gehouden met eventueel optredende gevaarlijke situaties, moet de schakel- en verdeelinrichting zo zijn ingericht dat de voeding naar stroomverbruikend materieel door een noodschakelaar in alle actieve geleiders kan worden geschakeld en gescheiden.
De schakelaars en scheiders alsmede beveiligingstoestellen van voedingsketens mogen in de hoofdschakel- en verdeelinrichting zijn aangebracht of in onderschakel- en verdeelinrichtingen die door de hoofdschakel- en verdeelinrichting worden gevoed.
Scheiders in voedingsketens moeten in de uitstand kunnen worden vergrendeld (zie 462.2), bijvoorbeeld door het aanbrengen van een slot of plaatsing in een afsluitbare ruimte.
Stroomverbruikende toestellen moeten zijn gevoed door schakel- en verdeelinrichtingen waarin zijn ondergebracht de volgende componenten:
Veiligheids- en reservevoedingen moeten zijn voorzien van vergrendelingen om verbindingen tussen verschillende voedingen te voorkomen.
Contactdozen mogen uitsluitend zijn aangebracht:
[geen wijzigingen of aanvullingen op normtekst]
Zie ook 8.704.8.554.200.