Hoofdstuk 46 - Scheiden en schakelen

460 - Inleiding (toelichting)

Dit hoofdstuk heeft betrekking op te nemen maatregelen in verband met het niet-automatisch ter plaatse en op afstand schakelen en scheiden en zo de gevaren verbonden aan elektrische installaties of toestellen of machines met elektrische voeding te verhinderen of weg te nemen.

461 - Algemeen

461.1

Afhankelijk van de bedoelde functie(s) moet ieder toestel voor het schakelen of scheiden voldoen aan de desbetreffende eisen uit rubriek 537.

461.2 (toelichting)

In TN-C-stelsels en in het TN-C-deel van een TN-C-S-stelsel mag de PEN-leiding niet worden geschakeld of gescheiden.
In TN-C-S- en TN-S-stelsels hoeft de nulleiding niet te worden geschakeld of gescheiden indien de netbeheerder verklaart dat de PEN- of de nulleiding van de voeding op betrouwbare wijze via een voldoende lage weerstand is verbonden met aarde.

461.3

De in dit hoofdstuk opgenomen maatregelen vormen geen vervanging voor de beschermings- en beveiligingsmaatregelen die zijn beschreven in de hoofdstukken 41 tot en met 44.

462 - Scheiden

462.1

Elke stroomketen moet kunnen worden gescheiden van elke actieve geleider van de voeding met uitzondering van het bepaalde in 461.2.
Mits de bedrijfsomstandigheden dit toelaten mag een gemeenschappelijke voorziening voor het scheiden van een groep stroomketens zijn toegepast.
Zie ook 8.462.1.

462.2 (toelichting)

Passende voorzieningen moeten aanwezig zijn om te verhinderen dat materieel onopzettelijk wordt ingeschakeld.

462.3 (toelichting)

Indien materieel of omhulsel actieve delen bevat die zijn verbonden met meer dan één voedingsbron, moet een waarschuwingsbord op een zodanige plaats zijn aangebracht dat iemand die actieve delen nadert wordt gewezen op de noodzaak om die delen van de verschillende voedingsbronnen te scheiden. Dit is niet van toepassing indien een onderlinge vergrendeling is aangebracht die waarborgt dat al deze stroomketens zijn gescheiden.

462.4

Indien noodzakelijk moeten passende maatregelen zijn genomen om elektrische lading af te voeren. Zie voor bijzonderheden hoofdstuk 55.

463 - Uitschakelen ten behoeve van niet-elektrotechnische werkzaamheden

463.1 (toelichting)

Indien bij niet-elektrotechnische werkzaamheden gevaar voor lichamelijk letsel kan ontstaan moeten voorzieningen om uit te schakelen zijn aangebracht.

463.2 (toelichting)

Passende voorzieningen moeten aanwezig zijn om te verhinderen dat elektrisch aangedreven materieel onbedoeld wordt ingeschakeld tijdens niet-elektrotechnische werkzaamheden.
Dit is niet van toepassing indien de voorziening om uit te schakelen voortdurend onder toezicht is van degene die de werkzaamheden uitvoert.

464 - Bediening in noodgevallen (toelichting)

464.1 (toelichting)

Voor het in geval van nood schakelen van enig deel van de installatie moeten voorzieningen zijn aangebracht op die plaatsen waar het noodzakelijk is de voeding te schakelen om een onverwacht gevaar weg te nemen.

464.2 (toelichting)

Waar een kans op elektrische schok aanwezig is moeten nooduitschakelaars alle actieve delen schakelen en scheiden, waarbij rekening moet worden gehouden met het bepaalde in 461.2.

464.3

Voorzieningen voor bediening in noodgevallen moeten zo direct mogelijk de desbetreffende voedingsleiding schakelen en scheiden.
De bediening in noodgevallen moet zo zijn dat door één enkele handeling alleen de desbetreffende voeding wordt uitgeschakeld.

464.4 (toelichting)

De bediening in noodgevallen moet zo zijn dat die handeling geen ander gevaar doet ontstaan of de gehele handeling om het gevaar weg te nemen wordt gehinderd.

464.5 (toelichting)

Voorzieningen voor noodstopschakeling moeten op die plaatsen zijn aangebracht waar elektrisch aangedreven bewegingen gevaar kunnen opleveren.

465 - Schakelen voor bediening

465.1 - Algemeen

465.1.1

Elk deel van een stroomketen, dat afzonderlijk moet kunnen worden geschakeld, moet zijn voorzien van een bedieningsschakelaar.

465.1.2

Bedieningsschakelaars hoeven niet noodzakelijkerwijs alle actieve delen van een stroomketen af te schakelen.
Een enkelpolige bedieningsschakelaar mag niet in de nulleiding zijn aangebracht.

465.1.3(toelichting)

In het algemeen moeten alle verbruikende toestellen door een geschikte bedieningsschakelaar worden geschakeld.
Één enkele bedieningsschakelaar mag verscheidene toestellen die bedoeld zijn om gelijktijdig te functioneren schakelen.

465.1.4

Stopcontacten met een toegekende stroom van ten hoogste 16 A mogen worden gebruikt voor schakelen voor bediening.

465.1.5

Bedieningsschakelaars voor de omschakeling tussen voedingsbronnen moeten alle actieve delen schakelen en parallelschakeling van voedingsbronnen voorkomen, tenzij de installatie hiervoor is ontworpen.
Hierbij mag geen voorziening zijn aangebracht voor het scheiden van de PEN-leidingen of de beschermingsleidingen.

465.2 - Stuurstroomketens (hulpstroomketens)

Stuurstroomketens moeten zo zijn ontworpen, geïnstalleerd en beveiligd dat gevaar, veroorzaakt door een defect tussen deze keten en andere geleidende delen, wordt beperkt. Een dergelijk defect kan verantwoordelijk zijn voor het veroorzaken van een storing (bijvoorbeeld onbedoeld functioneren) in het te besturen toestel.

465.3 - Bediening van motoren (toelichting)

465.3.1

Indien daardoor gevaar kan ontstaan moeten stuurstroomketens van motoren zo zijn ontworpen dat na een stop ten gevolge van een spanningsdaling of het wegvallen van de spanning de motor niet automatisch opnieuw wordt gestart.

465.3.2

Bij toepassing van tegenstroomremmen moet een voorziening zijn aangebracht om te verhinderen dat de motor na remmen in de andere richting gaat draaien indien daardoor gevaar kan ontstaan.

465.3.3 (toelichting)

Wanneer veiligheid afhankelijk is van de draairichting van een motor moet een voorziening zijn aangebracht die tegengesteld draaien verhindert bij het omwisselen van de fasen.