Hoofdstuk 55 - Overig elektrisch materieel

Zie ook hoofdstuk 8.55.

551 - Laagspanningsopwekeenheden

551.1 - Onderwerp en toepassingsgebied

551.1.1 (toelichting)

Deze rubriek is van toepassing op laagspanningsinstallaties en op installaties voor extra lage spanning (ELV) waarin opwekeenheden voorkomen die zijn bedoeld om in continubedrijf of incidenteel de gehele installatie of een deel daarvan te voeden. De bepalingen hebben betrekking op opwekeenheden met één van de volgende functies:

  1. voeding van een installatie die niet is aangesloten op het openbare verdeelnet,
  2. voeding van een installatie ter vervanging voor het openbare verdeelnet,
  3. voeding van een installatie parallel aan het openbare verdeelnet of
  4. combinaties van bovengenoemde mogelijkheden.

Deze rubriek is niet van toepassing op elektrische toestellen van extra lage spanning (ELV) waarvoor toestelvoorschriften bestaan en die zijn voorzien van een geïntegreerde energiebron.

551.1.2

Deze rubriek heeft betrekking op de volgende voedingseenheden:

  1. opwekeenheden aangedreven door verbrandingsmotoren;
  2. opwekeenheden aangedreven door turbines;
  3. opwekeenheden aangedreven door elektromotoren;
  4. zonnepanelen;
  5. accumulatoren en galvanische elementen;
  6. andere geschikte bronnen.

551.1.3

Deze rubriek heeft betrekking op voedingseenheden met de volgende kenmerken:

  1. synchrone generatoren, voorzien van net- of onafhankelijke bekrachtiging;
  2. asynchrone generatoren, voorzien van net- of onafhankelijke bekrachtiging;
  3. statische omvormers met al dan niet door het net aangestuurde commutatie en met of zonder "by-pass".

551.1.4

Deze rubriek heeft betrekking op het gebruik van opwekeenheden voor de volgende doeleinden:

  1. voeding van vaste installaties;
  2. voeding van tijdelijke installaties;
  3. voeding van verplaatsbare toestellen die niet zijn aangesloten op een vaste installatie.

551.2 - Algemene eisen

551.2.1 (toelichting)

De bekrachtiging en commutatie moeten geschikt zijn voor het beoogde gebruik van de opwekeenheid.

Deze opwekeenheid mag de veiligheid en goede werking van andere voedingsbronnen niet nadelig beïnvloeden.

551.2.2

De ideële kortsluitstroom en de ideële aardfoutstroom moeten worden bepaald voor elke individuele opwekeenheid en voor elke combinatie van opwekeenheden.

De som van de ideële kortsluitvermogens van alle voedingsbronnen aangesloten op een installatie mag het nominale afschakelvermogen van schakelaars en de kortsluitvastheid van de installatie niet te boven gaan.

551.2.3 (toelichting)

Overbelasting van opwekeenheden met functies als genoemd in bepaling 551.1.1 onder a en b mag niet resulteren in beschadigingen in de aangesloten installatie. Automatische afschakeling moet deze overbelasting opheffen.

551.3 - Bescherming tegen zowel directe als indirecte aanraking

Deze rubriek geeft aanvullende bepalingen voor installaties met extra lage spanning (ELV) die worden gevoed door meer dan één voedingsbron.

551.3.1

Als een SELV- of PELV-systeem kan worden gevoed door meer dan één bron, is het bepaalde in 411.1.2 op elke bron van toepassing. Als één of meer bronnen zijn geaard, is het bepaalde in 411.1.3 en 411.1.5 voor PELV-systemen van toepassing.

Indien één of meer bronnen niet voldoen aan het bepaalde in 411.1.2, moet het systeem worden beschouwd als een FELV-systeem en is het bepaalde in 411.3 van toepassing.

551.3.2 (toelichting)

Als de voeding van een ELV-systeem onder alle omstandigheden moet worden gehandhaafd moet de totale belasting van het ELV-systeem bij het uitvallen van de primaire voeding door één of meer andere voedingsbronnen worden overgenomen.

551.4 - Bescherming tegen indirecte aanraking

Deze rubriek geeft bepalingen voor beschermingsmaatregelen tegen indirecte aanraking in installaties gevoed door één of meer onafhankelijke voedingsbronnen.

551.4.1 - Bescherming door automatische uitschakeling van de voeding

Bescherming door automatische uitschakeling van de voeding in overeenstemming met bepaling 413.1 moet plaatsvinden, met uitzondering van het bepaalde in 551.4.2, 551.4.3 en 551.4.4.

551.4.2 - Aanvullende bepalingen voor installaties waarin een opwekeenheid is opgenomen als reservevoeding ter vervanging van de voeding van het openbare verdeelnet

Bij omschakeling naar een reservevoeding moet de aarding van het systeem plaatsvinden via een eigen systeemaarding die onafhankelijk is van het openbare verdeelnet.

551.4.3 - Aanvullende bepalingen voor installaties met statische omvormers

551.4.3.1 (toelichting)

Aanvullende potentiaalvereffening moet worden aangebracht in delen van een installatie die worden gevoed door een statische omvormer, indien niet wordt voldaan aan het gestelde in bepaling 413.1 met betrekking tot bescherming tegen indirecte aanraking. Deze aanvullende potentiaalvereffening moet worden aangebracht tussen gelijktijdig aanraakbare gestellen en vreemde geleidende delen volgens bepaling 413.1.6.
De weerstand R van deze aanvullende vereffeningsleidingen moet voldoen aan de volgende eis:

waarin:

R is de weerstand van de aanvullende vereffeningsleiding;
Ia is de maximale aardfoutstroom die door de statische omvormer gedurende een periode tot 5 s kan worden geleverd.

551.4.3.2

De goede werking van beveiligingstoestellen mag niet nadelig worden beïnvloed door gelijkstroomcomponenten die afkomstig zijn van de statische omvormer of van filters.

551.4.4 - Aanvullende bepalingen met betrekking tot beveiliging door automatische uitschakeling voor verplaatsbare opwekeenheden en installaties (toelichting)

Bepaling 551.4.4 heeft slechts betrekking op verplaatsbare opwekeenheden die voor korte of langere tijd op willekeurige locaties kunnen worden opgesteld. Deze opwekeenheden kunnen deel uitmaken van een installatie die op vergelijkbare wijze wordt gebruikt.

551.4.4.1

Alle gestellen in de installatie moeten onderling zijn verbonden door beschermingsleidingen die deel uitmaken van de verschillende voedingskabels. De beschermingsleidingen moeten voldoen aan het bepaalde in hoofdstuk 54 met inbegrip van tabel 54F.

551.4.4.2

Om automatische uitschakeling te verkrijgen volgens bepaling 413.1 moet in TN-, TT- en IT-stelsels een aardlekschakelaar met een nominale aanspreekstroom van ten hoogste 30_mA worden geïnstalleerd.

551.5 - Beveiliging tegen overstroom

551.5.1

Overstroombeveiligingen van opwekeenheden moeten zo dicht mogelijk bij de aansluitklemmen van de generator zijn geplaatst.

551.5.2 (toelichting)

Bij parallelbedrijf van één of meer opwekeenheden moeten hogere harmonische stromen zo worden begrensd dat de toelaatbare temperatuur van leidingen niet wordt overschreden.

Hogere harmonische stromen kunnen worden begrensd door:

  1. de keuze van generatorgroepen met compensatiewikkelingen;
  2. het aanbrengen van een impedantie in de aardleiding van het sterpunt;
  3. het aanbrengen van beveiligingen die het parallelbedrijf opheffen zonder de bescherming tegen indirecte aanraking nadelig te beïnvloeden;
  4. het aanbrengen van filters;
  5. andere passende voorzieningen.

551.6 - Aanvullende bepalingen voor installaties waarin de opwekeenheid als reservevoeding dienst doet en waarbij parallelbedrijf met het openbare verdeelnet niet is toegelaten

551.6.1

Parallelbedrijf met het openbare verdeelnet is niet toegelaten. Tevens moet veilige scheiding volgens hoofdstuk 46 te allen tijde zijn gewaarborgd. Geschikte maatregelen kunnen zijn:

  1. elektrische, mechanische of elektromechanische vergrendeling van bedieningsorganen of stuurstroomketens van de desbetreffende omschakelaars;
  2. sloten met één overdraagbare sleutel;
  3. een driestandenschakelaar;
  4. een automatische omschakelaar met een deugdelijke vergrendeling;
  5. andere maatregelen met een gelijkwaardige bedrijfszekerheid.

551.6.2 (toelichting)

Voor TN-S-stelsels waarin de nul van beide systemen met elkaar verbonden blijft moeten aardlekschakelaars zo worden geplaatst dat ongewenst aanspreken als gevolg van de aanwezigheid van een mogelijke parallelverbinding van nul naar aarde wordt voorkomen.

551.7 - Aanvullende bepalingen voor installaties waarin de opwekeenheid wel parallel aan het openbare verdeelnet mag werken

551.7.1

Bij de keuze en het gebruik van een opwekeenheid, die parallel moet werken aan het openbare verdeelnet, moet erop worden gelet dat er geen ongunstige effecten optreden in dit openbare verdeelnet en in andere installaties veroorzaakt door de:

  1. arbeidsfactor;
  2. spanningsvariaties;
  3. hogere harmonischen;
  4. onbalans;
  5. aanloopverschijnselen;
  6. synchronisatie;
  7. spanningsschommelingen.

Het desbetreffende energiedistributiebedrijf moet worden geraadpleegd in verband met eventuele aanvullende aansluitvoorwaarden.

Automatische synchronisatie verdient de voorkeur.

551.7.2

Er moeten beveiligingsmaatregelen worden getroffen om de opwekeenheid van het openbare verdeelnet los te koppelen zodra de voeding wegvalt of zodra de spanning en/of de frequentie aan de voedingsklemmen afwijkt van de met het energiedistributiebedrijf overeengekomen grenswaarden.

Om selectiviteit te waarborgen moet de keuze van de beveiligingsmiddelen en de instelling daarvan worden overeengekomen met het energiedistributiebedrijf.

551.7.3

Er moeten maatregelen worden getroffen om verbinding van een opwekeenheid met het openbare verdeelnet te voorkomen, wanneer de spanning en de frequentie van dit net de overeengekomen grenswaarden volgens bepaling 551.7.2 overschrijden.

551.7.4

De opwekeenheid moet van het openbare verdeelnet kunnen worden gescheiden.

551.7.5

Als de opwekeenheid tevens als reservevoeding moet kunnen dienen moet de installatie ook aan bepaling 551.6 voldoen.