Bijlage IC612 (informatief)

Meting van de aardverspreidingsweerstand van aardelektroden.

De aardverspreidingsweerstand van aardelektroden kan bijvoorbeeld worden bepaald als aangegeven in figuur 61C.1.

Figuur 61C.1: Meetschakeling




T  is de te meten aardelektrode, losgenomen van de installatie;
T1 is de hulpelektrode;
T2 is de tweede hulpelektrode, bijvoorbeeld een metalen pen;
X  is de plaats van T2 voor de tweede meting;
Y  is de plaats van T2 voor de derde meting.

T1 wordt op zo'n afstand van T in de grond gedreven dat de weerstandsgebieden van beide elektroden elkaar niet overlappen.
T2 wordt halverwege tussen T en T1 in de grond gedreven.
Tussen T en T1 wordt een wisselspanning aangelegd; met de weerstand Rs wordt een constante stroom I tussen T en T1 ingesteld.
Vervolgens wordt de spanning U tussen T en T2 gemeten.
Deze meting wordt nog tweemaal uitgevoerd, maar nu met T2 op X en Y.

De weerstand is bij elke meting

Als aardverspreidingsweerstand wordt opgegeven het gemiddelde van de drie metingen, maar alleen indien de meetwaarden niet meer dan 20% van het gemiddelde afwijken. Indien dat niet het geval is, moet de serie metingen opnieuw worden uitgevoerd, maar nu met T1 op grotere afstand van T.

TOELICHTING

  1. Voor metingen met wisselspanningen met een frequentie van 50 Hz moet de voltmeter een gevoeligheid hebben van ten minste 200 Ω/V.
  2. Voor metingen waarbij de voedingsbron wordt gevoed uit het net moet een wisselspanningsbron worden gebruikt die van het net is gescheiden, bijvoorbeeld door een scheidingstransformator.