De aardverspreidingsweerstand van aardelektroden kan bijvoorbeeld worden bepaald als aangegeven in figuur 61C.1.
T1 wordt op zo'n afstand van T in de grond gedreven dat de
weerstandsgebieden van beide elektroden elkaar niet overlappen.
T2 wordt halverwege tussen T en T1 in de grond gedreven.
Tussen T en T1 wordt een wisselspanning aangelegd;
met de weerstand Rs wordt een constante stroom I tussen T en
T1 ingesteld.
Vervolgens wordt de spanning U tussen T en T2 gemeten.
Deze meting wordt nog tweemaal uitgevoerd, maar nu met T2 op
X en Y.
De weerstand is bij elke meting
Als aardverspreidingsweerstand wordt opgegeven het gemiddelde van de drie metingen, maar alleen indien de meetwaarden niet meer dan 20% van het gemiddelde afwijken. Indien dat niet het geval is, moet de serie metingen opnieuw worden uitgevoerd, maar nu met T1 op grotere afstand van T.
TOELICHTING