Bijlage CA612 (informatief)

Methode voor het meten van de isolatieweerstand van vloeren en wanden

Een isolatieweerstandsmeter die een nullastspanning van ongeveer 500 V gelijkspanning geeft, moet worden gebruikt; bij een nominale spanning van een installatie groter dan 500 V moet de beproevingsspanning 1000 V zijn. 1)
De weerstand moet worden gemeten tussen de hiervoor te gebruiken meetelektrode en de beschermingsleiding of aarde van de installatie.
De meetelektrode mag volgens één van de volgende beschrijvingen zijn uitgevoerd. In geval van twijfel geniet het gebruik van uitvoering 1 de voorkeur.

NL 1) Volgens 612.3 moet deze bron bij een belasting van 1 mA de vermelde beproevingsspanning leveren.

TOELICHTING
Het verdient aanbeveling bij oplevering van de installatie de meting uit te voeren voordat het te meten oppervlak van een bedekking (zoals lak, verf, vernis en dergelijke) is voorzien.

Uitvoering 1

Uitvoering 1 bestaat uit:

  1. een natgemaakt vierkant vel vochtabsorberend papier of doek met zijden van 270 mm, waaruit het overtollige water is verwijderd, geplaatst tegen de wand of op de vloer, met midden daarop gelegd
  2. een vierkante metalen plaat met zijden van 250 mm, waarop een kracht wordt uitgeoefend van:
    1. 750 N bij metingen van de vloer of
    2. 250 N bij metingen van de wand.

Uitvoering 2

Uitvoering 2 bestaat uit een afgeronde metalen plaat volgens figuur 61A.1.

  1. Elke dop is uitgevoerd in geleidend rubber.
  2. Elke dop moet in mechanisch belaste toestand een contactoppervlak met de vloer of wand hebben van ongeveer 900 mm² en een weerstand van ten hoogste 5 kΩ.
    Voordat de meting wordt uitgevoerd moet het te meten oppervlak eerst nat worden gemaakt of worden bedekt met een natte doek.
    Tijdens de meting wordt op de plaat een kracht uitgeoefend van:
    1. 750 N bij metingen van de vloer of
    2. 250 N bij metingen van de wand.

Figuur 61A.1: Uitvoering 2 van de meetelektrode