Hoofdstuk 61 - Inspectie voor ingebruikstelling

61.1 - Algemeen

Zie ook 8.61.1.

61.1.1 (toelichting)

Elke installatie moet, tijdens het installeren en/of voor het door de gebruiker in bedrijf stellen, visueel en door metingen en beproevingen zijn geïnspecteerd om, voor zover van toepassing, vast te stellen of aan de bepalingen van deze norm al dan niet is voldaan.

61.1.2

De volgens 514.5 vereiste informatie moet beschikbaar zijn voor diegenen die de inspectie uitvoeren.

61.1.3 (toelichting)

Er moeten voorzorgsmaatregelen worden getroffen om tijdens het inspecteren gevaar voor personen en beschadigingen aan gebouwen en installaties te voorkomen.

61.1.4

Bij een wijziging of uitbreiding van een bestaande installatie moet worden vastgesteld dat de wijziging of de uitbreiding voldoet aan deze norm en dat de veiligheid van de bestaande installatie niet nadelig is beïnvloed.

611 - Visuele controle

611.1

Visuele controle moet voorafgaan aan metingen en beproevingen en moet in het algemeen worden uitgevoerd aan installaties in panningsloze toestand.

611.2 (toelichting)

Visuele controle moet worden uitgevoerd om vast te stellen dat vast aangesloten elektrisch materieel:

  1. voldoet aan de veiligheidsbepalingen uit de relevante productnormen;
  2. is gekozen en geïnstalleerd overeenkomstig de bepalingen uit deze norm en volgens de instructies van de fabrikant;
  3. niet zodanig zichtbaar is beschadigd dat de veiligheid nadelig wordt beïnvloed.

611.3 (toelichting)

Bij visuele controle moet ten minste en voor zover van toepassing het volgende worden nagegaan:

  1. de gekozen bescherming tegen elektrische schok (zie de rubrieken 471 en 481) met inbegrip van het meten van afstanden zoals bijvoorbeeld bij:
    1. bescherming door afschermingen of omhulsels (zie 412.2);
    2. bescherming door hindernissen (zie 412.3);
    3. bescherming door isolerende vloeren of wanden (zie 413.3),
  2. de afsluiting voor brand (brandcompartimenten) en andere maatregelen tegen brandverspreiding en bescherming tegen thermische invloeden (zie de rubrieken 482 en 527 en de hoofdstukken 42 en 43),
  3. de keuze van leidingen in verband met de hoogst toelaatbare stroom en het spanningsverlies (zie rubriek 523),
  4. de keuze en de instelling van beveiligings- en besturingstoestellen (zie hoofdstuk 53),
  5. de aanwezigheid van geschikte scheiders en schakelaars op de voorgeschreven plaatsen (zie hoofdstuk 46 en rubriek 537),
  6. de keuze van het elektrisch materieel en de beschermingsmaatregelen met betrekking tot de uitwendige invloeden (zie 512.2 en de rubrieken 482 en 522),
  7. de aanduiding van nul- en beschermingsleidingen (zie 514.3),
  8. de aanwezigheid van schema's en tekeningen, waarschuwingsborden en overige noodzakelijke informatie (zie 514.5),
  9. de aanduiding van stroomketens, smeltveiligheden, schakelaars, aansluitklemmen en dergelijke (zie rubriek 514),
  10. de deugdelijkheid van aansluitingen van leidingen (zie rubriek 526) en
  11. de toegankelijkheid ten behoeve van bediening en onderhoud (zie 8.553.200 en rubriek 513).

612 - Metingen en beproevingen

612.1 - Algemeen (toelichting)

Voor zover van toepassing moeten, bij voorkeur in de vermelde volgorde, de volgende metingen en beproevingen worden uitgevoerd:

  1. het ononderbroken zijn van beschermings- en aardleidingen alsmede van basis- en aanvullende vereffeningsleidingen (zie 612.2),
  2. de isolatieweerstand van de installatie (zie 612.3),
  3. de bescherming door veilige scheiding van stroomketens bij toepassing van SELV-, PELV- en S-ketens (zie 612.4),
  4. de isolatieweerstand van isolerende vloeren en wanden (zie 612.5),
  5. de automatische uitschakeling van de voeding (zie 612.6),
  6. de aansluiting van enkelpolige schakelaars (zie 612.7),
  7. de doorslagvastheid (zie 612.8),
  8. functionele beproevingen (zie 612.9),
  9. thermische invloeden (zie 612.10) [in bewerking] en
  10. het spanningsverlies (zie 612.11) [in bewerking].

Zie ook 8.612.1.

Metingen en beproevingen waarbij defecten of tekortkomingen zijn geconstateerd moeten worden herhaald nadat de defecten of tekortkomingen zijn verholpen, evenals reeds eerder gedane metingen en beproevingen waarvan de resultaten door de defecten of tekortkomingen kunnen zijn beïnvloed.

De meet- en beproevingsmethoden die in dit hoofdstuk zijn beschreven hebben de voorkeur. Andere methoden zijn niet uitgesloten, mits deze resultaten opleveren met eenzelfde betrouwbaarheid.

612.2 - Het ononderbroken zijn van beschermings- en aardleidingen alsmede van basis- en aanvullende vereffeningsleidingen

Een beproeving op het ononderbroken zijn van beschermings- en aardleidingen alsmede van basis- en aanvullende vereffeningsleidingen moet worden uitgevoerd.

Het wordt aanbevolen hierbij gebruik te maken van een voedingsbron met een nullastspanning van ten minste 4 V en ten hoogste 24 V wissel- of gelijkspanning, die een stroom levert van ten minste 0,2 A.

612.3 - Isolatieweerstand van de installatie (toelichting)

De isolatieweerstand moet worden gemeten tussen elk actief deel en aarde. De isolatieweerstand, gemeten met beproevingsspanningen zoals aangegeven in tabel 61A, moet voor elke stroomketen, zonder dat verbruikende toestellen zijn ingeschakeld, ten minste gelijk zijn aan de van toepassing zijnde waarde uit tabel 61A.

De metingen moeten worden uitgevoerd met gelijkspanning.

Het beproevingstoestel moet de in tabel 61A vermelde beproevingsspanning kunnen leveren bij een belasting van 1 mA.

In het geval dat stroomketens toestellen met elektronische componenten bevatten, moeten gedurende de beproeving de fase(n) en de nul worden doorverbonden om schade te voorkomen.

Tabel 61A: Minimumwaarden van de isolatieweerstand

Nominale spanning
V
Beproevings spanning
V ≥
Minimale isolatieweerstand
k
SELV- en PELV-ketens (zie 411.1) 250 250
≤500 V (geen SELV- of PELV-keten) 500 500
500 V 1000 1000

Zie ook 8.612.3.

612.4 - Bescherming door veilige scheiding van stroomketens

De bescherming door veilige scheiding van stroomketens moet worden gecontroleerd bij:

  1. SELV-ketens volgens 612.4.1;
  2. PELV-ketens volgens 612.4.2;
  3. S-ketens volgens 612.4.3.

612.4.1 - Bescherming door SELV-ketens (toelichting)

De veilige scheiding van actieve delen van SELV-ketens van die van andere stroomketens en van aarde, volgens 411.1, moet worden gecontroleerd door meting van de isolatieweerstand. De gemeten isolatieweerstand moet voldoen aan tabel 61A:

612.4.2 - Bescherming door PELV-ketens (toelichting)

De veilige scheiding van actieve delen van PELV-ketens van die van andere stroomketens, volgens 411.1, moet worden gecontroleerd door meting van de isolatieweerstand. De gemeten isolatieweerstand moet voldoen aan tabel 61A:.

612.4.3 - Bescherming door S-ketens (toelichting)

De veilige scheiding van actieve delen van S-ketens van die van andere stroomketens en van aarde, volgens 413.5, moet worden gecontroleerd door meting van de isolatieweerstand. De gemeten isolatieweerstand moet voldoen aan tabel 61A:.

Zie ook 8.612.4.3.

612.5 - Isolatieweerstand van isolerende vloeren en wanden

In ruimten waar 413.3 van toepassing is moeten ten minste drie metingen worden uitgevoerd waarbij één meting op ongeveer één meter afstand van vreemde geleidende delen. De andere twee metingen moeten op grotere afstand worden uitgevoerd.

De bovenvermelde metingen moeten worden herhaald voor elk relevant oppervlak in de ruimte.

In bijlage CA612 wordt een methode voor het meten van de isolatieweerstand van vloeren en wanden als voorbeeld gegeven.

612.6 - Automatische uitschakeling van de voeding

612.6.1 - Algemeen (toelichting)

De controle op de doeltreffendheid van de beschermingsmaatregelen tegen indirecte aanraking door automatische uitschakeling van de voeding moet als volgt plaatsvinden:

  1. bij TN-stelsels moet worden gecontroleerd of wordt voldaan aan het bepaalde in 413.1.3.3 of 413.1.3.5 door:
    1. meting van de impedantie van de totale stroomketen, inclusief de voedingsbron, die door een fout tot stand komt (zie 612.6.3)

    2. en
    3. het controleren van de karakteristieken van de beveiligingstoestellen, bijvoorbeeld door:
      1. visuele controle van de nominale stroom en het type van smeltveiligheden;
      2. visuele controle van de nominale stroom en het type van niet-instelbare beveiligingstoestellen;
      3. visuele controle van de instelling van de ingestelde stroom en het type van instelbare beveiligingstoestellen;
      4. visuele controle van de nominale aanspreekstroom en het type van aardlekschakelaars en het meten van de aanspreekstroom.

    4. Tevens moet de totale aardverspreidingsweerstand RB, indien van toepassing, voldoen aan het bepaalde in 413.1.3.7.
  2. bij TT-stelsels moet worden gecontroleerd of wordt voldaan aan het bepaalde in 413.1.4.2 of 700.3.2 door:
    1. meting van de impedantie van de totale stroomketen, inclusief de voedingsbron, die door een fout tot stand komt (zie 612.6.3),
    2. het controleren van de karakteristieken van de beveiligingstoestellen door:
      1. visuele controle van de nominale stroom en het type van smeltveiligheden;
      2. visuele controle van de nominale stroom en het type van niet-instelbare beveiligingstoestellen;
      3. visuele controle van de instelling van deingestelde stroom en het type van instelbare beveiligingstoestellen;
      4. visuele controle van de nominale aanspreekstroom en het type van aardlekschakelaars en het meten van de aanspreekstroom,

      en
    3. het meten van de aardverspreidingsweerstand van de aardelektrode waarop metalen gestellen zijn aangesloten (zie 612.6.2).
  3. bij IT-stelsels door berekening of meting van de stroom bij een eerste fout. Indien bij het optreden van een eerste fout een TT- stelsel ontstaat (zie 413.1.5.5 onder a), moet controle plaatsvinden als vermeld onder b) van deze bepaling.

612.6.2 - Aardverspreidingsweerstand van de aard-elektrode (toelichting)

Indien een aardelektrode is vereist, moet de aardverspreidingsweerstand op een daartoe geschikte manier worden gemeten.

De waarde van de gemeten weerstand moet voldoen aan 413.1.4.2 voor TT-stelsels, 413.1.3.3 voor TN-stelsels en 413.1.5.3 voor IT-stelsels.

612.6.3 - Impedantie van een stroomketen met een fout (toelichting)

Het meten van de impedantie van een stroomketen met een fout moet met dezelfde frequentie als die van de voedingsbron worden uitgevoerd.

Als het niet zeker is dat aan het hier bovenstaande kan worden voldaan en aanvullende potentiaalvereffening volgens 413.1.6 is toegepast moet worden gecontroleerd of de doeltreffendheid van de potentiaalvereffening voldoet aan 413.1.6.2.

612.6.4 - Weerstand van beschermingsleidingen (toelichting)

[niet overgenomen]

612.7 - Aansluiting van enkelpolige schakelaars

Van enkelpolige schakelaars moet worden gecontroleerd dat deze alleen in de fase zijn opgenomen omdat deze niet in de nul mogen zijn toegepast.

612.8 - Doorslagvastheid

612.8.1 - Algemeen (toelichting)

Deze beproeving moet worden uitgevoerd op ter plekke samengebouwd materieel dat nog geen typebeproeving heeft ondergaan. De beproeving moet worden uitgevoerd volgens de methode gegeven in bijlage CE612 [in bewerking].

612.8.2 Waarden van beproevingsspanningen

[In bewerking]

612.9 - Functionele beproeving (toelichting)

Samenstellingen, zoals schakel- en verdeelinrichtingen, aandrijvingen, besturingen en vergrendelingen, moeten worden onderworpen aan een functionele beproeving om te controleren dat ze deugdelijk zijn aangebracht, ingesteld en aangesloten volgens de van toepassing zijnde bepalingen van deze norm.

612.10 - Thermische invloeden

[In bewerking]

612.11 - Spanningsverlies

[In bewerking]