Zie ook 8.61.1.
Elke installatie moet, tijdens het installeren en/of voor het door de gebruiker in bedrijf stellen, visueel en door metingen en beproevingen zijn geïnspecteerd om, voor zover van toepassing, vast te stellen of aan de bepalingen van deze norm al dan niet is voldaan.
De volgens 514.5 vereiste informatie moet beschikbaar zijn voor diegenen die de inspectie uitvoeren.
Er moeten voorzorgsmaatregelen worden getroffen om tijdens het inspecteren gevaar voor personen en beschadigingen aan gebouwen en installaties te voorkomen.
Bij een wijziging of uitbreiding van een bestaande installatie moet worden vastgesteld dat de wijziging of de uitbreiding voldoet aan deze norm en dat de veiligheid van de bestaande installatie niet nadelig is beïnvloed.
Visuele controle moet voorafgaan aan metingen en beproevingen en moet in het algemeen worden uitgevoerd aan installaties in panningsloze toestand.
Visuele controle moet worden uitgevoerd om vast te stellen dat vast aangesloten elektrisch materieel:
Bij visuele controle moet ten minste en voor zover van toepassing het volgende worden nagegaan:
Voor zover van toepassing moeten, bij voorkeur in de vermelde volgorde, de volgende metingen en beproevingen worden uitgevoerd:
Zie ook 8.612.1.
Metingen en beproevingen waarbij defecten of tekortkomingen zijn geconstateerd moeten worden herhaald nadat de defecten of tekortkomingen zijn verholpen, evenals reeds eerder gedane metingen en beproevingen waarvan de resultaten door de defecten of tekortkomingen kunnen zijn beïnvloed.
De meet- en beproevingsmethoden die in dit hoofdstuk zijn beschreven hebben de voorkeur. Andere methoden zijn niet uitgesloten, mits deze resultaten opleveren met eenzelfde betrouwbaarheid.
Een beproeving op het ononderbroken zijn van beschermings- en aardleidingen alsmede van basis- en aanvullende vereffeningsleidingen moet worden uitgevoerd.
Het wordt aanbevolen hierbij gebruik te maken van een voedingsbron met een nullastspanning van ten minste 4 V en ten hoogste 24 V wissel- of gelijkspanning, die een stroom levert van ten minste 0,2 A.
De isolatieweerstand moet worden gemeten tussen elk actief deel en aarde. De isolatieweerstand, gemeten met beproevingsspanningen zoals aangegeven in tabel 61A, moet voor elke stroomketen, zonder dat verbruikende toestellen zijn ingeschakeld, ten minste gelijk zijn aan de van toepassing zijnde waarde uit tabel 61A.
De metingen moeten worden uitgevoerd met gelijkspanning.
Het beproevingstoestel moet de in tabel 61A vermelde beproevingsspanning kunnen leveren bij een belasting van 1 mA.
In het geval dat stroomketens toestellen met elektronische componenten bevatten, moeten gedurende de beproeving de fase(n) en de nul worden doorverbonden om schade te voorkomen.
Nominale spanning V |
Beproevings spanning V ≥ |
Minimale isolatieweerstand k |
---|---|---|
SELV- en PELV-ketens (zie 411.1) | 250 | 250 |
≤500 V (geen SELV- of PELV-keten) | 500 | 500 |
500 V | 1000 | 1000 |
Zie ook 8.612.3.
De bescherming door veilige scheiding van stroomketens moet worden gecontroleerd bij:
De veilige scheiding van actieve delen van SELV-ketens van die van andere stroomketens en van aarde, volgens 411.1, moet worden gecontroleerd door meting van de isolatieweerstand. De gemeten isolatieweerstand moet voldoen aan tabel 61A:
De veilige scheiding van actieve delen van PELV-ketens van die van andere stroomketens, volgens 411.1, moet worden gecontroleerd door meting van de isolatieweerstand. De gemeten isolatieweerstand moet voldoen aan tabel 61A:.
De veilige scheiding van actieve delen van S-ketens van die van andere stroomketens en van aarde, volgens 413.5, moet worden gecontroleerd door meting van de isolatieweerstand. De gemeten isolatieweerstand moet voldoen aan tabel 61A:.
Zie ook 8.612.4.3.
In ruimten waar 413.3 van toepassing is moeten ten minste drie metingen worden uitgevoerd waarbij één meting op ongeveer één meter afstand van vreemde geleidende delen. De andere twee metingen moeten op grotere afstand worden uitgevoerd.
De bovenvermelde metingen moeten worden herhaald voor elk relevant oppervlak in de ruimte.
In bijlage CA612 wordt een methode voor het meten van de isolatieweerstand van vloeren en wanden als voorbeeld gegeven.
De controle op de doeltreffendheid van de beschermingsmaatregelen tegen indirecte aanraking door automatische uitschakeling van de voeding moet als volgt plaatsvinden:
Indien een aardelektrode is vereist, moet de aardverspreidingsweerstand op een daartoe geschikte manier worden gemeten.
De waarde van de gemeten weerstand moet voldoen aan 413.1.4.2 voor TT-stelsels, 413.1.3.3 voor TN-stelsels en 413.1.5.3 voor IT-stelsels.
Het meten van de impedantie van een stroomketen met een fout moet met dezelfde frequentie als die van de voedingsbron worden uitgevoerd.
Als het niet zeker is dat aan het hier bovenstaande kan worden voldaan en aanvullende potentiaalvereffening volgens 413.1.6 is toegepast moet worden gecontroleerd of de doeltreffendheid van de potentiaalvereffening voldoet aan 413.1.6.2.
[niet overgenomen]
Van enkelpolige schakelaars moet worden gecontroleerd dat deze alleen in de fase zijn opgenomen omdat deze niet in de nul mogen zijn toegepast.
Deze beproeving moet worden uitgevoerd op ter plekke samengebouwd materieel dat nog geen typebeproeving heeft ondergaan. De beproeving moet worden uitgevoerd volgens de methode gegeven in bijlage CE612 [in bewerking].
[In bewerking]
Samenstellingen, zoals schakel- en verdeelinrichtingen, aandrijvingen, besturingen en vergrendelingen, moeten worden onderworpen aan een functionele beproeving om te controleren dat ze deugdelijk zijn aangebracht, ingesteld en aangesloten volgens de van toepassing zijnde bepalingen van deze norm.
[In bewerking]
[In bewerking]