Voor installaties en delen van installaties kunnen ook andere normen (mede) van toepassing zijn.
Voor de te treffen voorzorgsmaatregelen, zie o.a. NEN 3140.
Dit houdt in dat tekortkomingen, die om veiligheidsredenen niet acceptabel zijn, moeten zijn verholpen voordat metingen en beproevingen worden uitgevoerd.
Het onder a) bepaalde kan worden vastgesteld door controle van een keurmerk of een certificaat.
a) 4) Dat wordt voldaan aan het bepaalde in 413.3 kan alleen worden vastgesteld voor vast aangesloten materieel.
f) Hieronder wordt ook verstaan:
h) Hieronder wordt ook verstaan de toestand van waarschuwingsborden en overige noodzakelijke informatie.
j) Hieronder wordt ook verstaan de toestand van bedieningsorganen en hulpmiddelen.
a) Dit houdt in dat alle aanwezige beschermingsleidingen moeten
Indien de minimumwaarde in de totale keten niet wordt bereikt, moet de beproeving worden uitgevoerd in elk gedeelte van de installatie:
Tabel 61A is ook van toepassing op PU-leidingen.
De isolatieweerstand moet worden gemeten met gesloten schakelaars in de gehele stroomketen. Het bepaalde houdt tevens in dat delen van installaties die zijn aangelegd volgens 411.1.3.2 d) of 413.5.1.5) b) aanvullend moeten worden beproefd met een beproevingsspanning behorend bij de hoogste nominale spanning.
In HD 384.6.61 S1 wordt verwezen naar rubriek 411. In navolging van IEC 364-6-61:1986/A2:1997 is dit in de normtekst gewijzigd in een verwijzing naar 411.1.
De onder a)1) en b)1) genoemde metingen kunnen achterwege blijven indien:
Voor voorbeelden van meetmethoden voor de aanspreekstroom van aardlekschakelaars zie bijlage IB612.
De onder c) genoemde meting van de stroom bij een eerste fout is niet nodig als alle metalen gestellen van de installatie met de systeemaarde zijn verbonden (zie 312.2.3), waarbij het systeem via een impedantie is geaard (zie 413.1.5.1). Deze meting moet alleen worden gedaan als berekening niet mogelijk is, omdat niet alle parameters bekend zijn. Tijdens het uitvoeren van de meting moeten maatregelen worden getroffen om een gevaar van een tweede fout te voorkomen.
Indien bij het optreden van een eerste fout in een IT- stelsel een TN-stelsel ontstaat, moet tijdens het meten van de weerstand van de stroomketen bij de voedingsbron een verbinding met een verwaarloosbare impedantie worden aangebracht tussen de nul en de beschermingsleiding.
Bijlage IC612 geeft als voorbeeld een beschrijving van een meetmethode waarbij twee hulpelektroden worden toegepast en de voorwaarden waaraan moet worden voldaan. Indien bij een TT-stelsel de omstandigheden van de installatie, bijvoorbeeld in steden, zo zijn dat het vrijwel onmogelijk is de twee hulpelektroden aan te brengen, zal de meting van de aardverspreidingweerstand een te hoge waarde opleveren.
De tweede alinea van de normtekst is afkomstig uit
IEC_60364-6-61:1986/A2:1997.
Voor voorbeelden van meetmethoden voor de impedantie van de stroomketen met een fout zie bijlage ID612.
Wanneer grote foutstromen van invloed kunnen zijn op de meetwaarden mag met de in de fabriek of in het laboratorium met grote stromen gevonden meetwaarden rekening worden gehouden. Dit geldt in het bijzonder voor geprefabriceerde schakel- en verdeelinrichtingen, railkokersystemen, metalen buizen, metalen kabelgoten en aardschermen van kabels.
Het niet overnemen in Nederland van deze bepaling uit
IEC_364-6-61:1986/A1:1993 is gebaseerd op
IEC 60364-6-61/A2:1997.
In afwachting van publicatie van bijlage CE612, zie NEN 10439.
Hieronder wordt eveneens verstaan het doen van functionele beproevingen van veiligheidsketens en van laagspanningsopwekeenheden.
Voor voorbeelden van meetmethoden voor de aanspreekstroom van aardlekschakelaars zie bijlage IB612.