Rubriek 708 - Campings (toelichting)
708.1 - Onderwerp, toepassingsgebied en fundamentele uitgangspunten (toelichting)
De bepalingen van deze rubriek hebben betrekking op dat gedeelte van de elektrische installatie van campings dat is bedoeld voor de voeding van verrijdbare onderkomens (zoals toer- en stacaravans) en tenten.
Een niet-plaatsgebonden onderkomen bestemd voor tijdelijk of seizoengebonden recreatief verblijf.
Een verrijdbaar onderkomen uitgevoerd als aanhangwagen die voldoet aan het Wegenverkeersreglement.
Een verrijdbaar onderkomen uitgevoerd als motorvoertuig dat voldoet aan het Wegenverkeersreglement.
Een verrijdbaar onderkomen uitgevoerd als aanhangwagen die niet voldoet aan het Wegenverkeersreglement.
708.20.105 - Standplaats (toelichting)
Een stuk grond bestemd om er een verrijdbaar onderkomen op te plaatsen.
Een terrein bestaande uit twee of meer standplaatsen.
Materieel waarop voedingskabels naar verrijdbare onderkomens kunnen worden aangesloten.
Bescherming tegen directe aanraking door hindernissen (zie 412.3) en door afstand (zie 412.4) mogen niet zijn toegepast.
Bescherming tegen indirecte aanraking door isolerende vloeren en wanden (zie 413.3) mag niet zijn toegepast.
708.52 - Keuze en installatie van leidingsystemen (toelichting)
De volgende leidingsystemen mogen worden toegepast voor distributie van elektrische energie naar de voedingspunten voor standplaatsen:
-
Ondergrondse leidingen
Tenzij ondergrondse leidingen zijn voorzien van aanvullende mechanische bescherming, moeten deze zijn aangebracht:
- buiten standplaatsen en
- buiten gebieden waar tentharingen of grondankers kunnen worden geplaatst.
Zie ook 8.708.521 en 8.761.4.3.
-
-
Buitenleidingen en kabels aan spandraden
Buitenleidingen en kabels aan spandraden moeten voldoen aan de volgende eisen:
- leidingen moeten zijn geïsoleerd,
- palen en andere ondersteuningen voor leidingen moeten zo zijn geplaatst of beschermd dat beschadiging door voorzienbare voertuigverplaatsingen nagenoeg is uitgesloten en
- leidingen moeten zijn aangebracht op een hoogte van ten minste 3,5 m, en op een hoogte van ten minste 6 m in gebieden waar zich verplaatsende voertuigen kunnen bevinden.
Zie ook 8.708.521.
Voedingspunten voor standplaatsen moeten zijn geplaatst grenzend aan de desbetreffende standplaats en op een afstand van ten hoogste 20 m van het aansluitpunt op het verrijdbare onderkomen.
Elk voedingspunt voor een standplaats moet zijn voorzien van ten minste één contactdoos per verrijdbaar onderkomen.
Contactdozen die deel uitmaken van een voedingspunt voor een standplaats moeten voldoen aan de volgende eisen:
- de contactdozen moeten zijn uitgevoerd volgens NEN-EN-IEC 60309-2 en zijn voorzien van een beschermingscontact,
- de behuizing van de contactdozen moet voldoen aan NEN 10695-2-1:reeks (warmtevastheid 850 °C voor ondersteuningen van stroomvoerende delen en 650 °C voor de omhulsels) tenzij andere waarden zijn gespecificeerd in de van toepassing zijnde toestelvoorschriften,
- de contactdozen moeten zo zijn aangebracht dat de onderkant zich op een hoogte van 0,80 m tot 1,50 m boven de grond bevindt,
- de toegekende stroom van de contactdozen moet voldoende zijn om de maximale belasting te kunnen voeren en ten minste 16 A bedragen,
- elke contactdoos moet afzonderlijk zijn beveiligd tegen overstroom,
- contactdozen moeten zijn beveiligd door een aardlekschakelaar met een nominale aanspreekstroom van ten hoogste 30 mA en
- per aardlekschakelaar mogen niet meer dan drie contactdozen zijn beveiligd.