Indien rekening moet worden gehouden met werking van de grond moet een daarvoor geschikte kabel zijn toegepast of moeten aanvullende maatregelen zijn getroffen.
Aardschermen of loodmantels moeten met de beschermingsleiding zijn verbonden met inachtneming van het bepaalde in 413.1.3 tot en met 413.1.5.
Bij toepassing van aardschermen of loodmantels moet zijn voldaan aan het bepaalde in 413.1.3.3 of 413.1.4.2.
Metalen omvlechtingen of bewapeningen moeten met de beschermingsleiding zijn verbonden met inachtneming van het bepaalde in 413.1.3 tot en met 413.1.5.
Deze bepaling geldt niet indien de metalen omvlechting of bewapening niet onder spanning kan komen doordat:
In afwijking van het bepaalde in 431.1 hoeven korte aftakkingen van in de grond gelegde kabels niet tegen overstroom te zijn beveiligd.
Als leidingen mogen alleen zijn toegepast:
Ongeïsoleerde leidingen mogen alleen zijn toegepast als:
Kabels zonder bewapening mogen alleen zijn toegepast indien deze deugdelijk tegen mechanische beschadiging zijn beschermd door aanleg in daarvoor bestemde buizen, kokers, goten of kanalen.
Deze bepaling geldt niet voor omvangrijke kabelnetten van industriële bedrijven, indien gelijktijdig aan de volgende voorwaarden is voldaan:
Kabels buiten gebouwen moeten op een sleufdiepte van ten minste 0,5 m zijn gelegd. Deze bepaling geldt niet indien aanvullende maatregelen tegen mechanische beschadiging zijn getroffen.
Verbindingen tussen in de grond gelegde kabels moeten zo zijn uitgevoerd dat daarin geen vocht kan binnendringen en de verbindingen tegen mechanische beschadiging zijn beschermd.