Toelichtingen bij hoofdstuk 8.51

Toelichting bij 8.510.103

Zie blad 20 van NPR 5310:1998.

Toelichting bij 8.510.104

Bij de beoordeling van de verdeling van de belasting over de fasen behoeft alleen rekening te worden gehouden met motoren en verbruikende toestellen die gelijktijdig kunnen worden ingeschakeld.

Toelichting bij 8.510.107

Zie 612.3 van NEN 1010-6.

Toelichting bij 8.510.201

De lichtvoorziening mag bijvoorbeeld niet kunnen worden gestoord door het in werking treden van een nulspanningsbeveiliging.

Dit betekent dat bij drie- of vierleidingeindgroepen waarop verlichtingstoestellen zijn aangesloten, de beveiligingen van de fasen onafhankelijk van elkaar moeten werken.

Toelichting bij 8.510.202

Voor het totale aantal aansluitpunten worden die voor contactdozen en dergelijke meegerekend.

Toelichting bij 8.510.203

Voor het totale aantal aansluitpunten worden die voor contactdozen en dergelijke meegerekend.

Voor de bepaling van de gelijktijdige schijnbare belasting van een eindgroep wordt verwezen naar de aansluitvoorwaarden elektriciteit van het desbetreffende energiedistributiebedrijf.

Toelichting bij 8.510.204

Zie ook 720.2.1.
Onder de in b genoemde "dezelfde schakelaar(s)" worden niet verstaan schakelaars waarbij in één omhulsel twee of meer van elkaar onafhankelijke schakelfuncties aanwezig zijn.

Toelichting bij 8.510.207

Voorbeelden van andere ruimten zijn:

Zie ook bepaling 8.510.209.

Toelichting bij 8.510.208

Bij toepassing van gasontladingslampen moet rekening worden gehouden met een stroom in de nulleider ten gevolge van hogere harmonische stromen, die vrijwel even groot kan zijn als een fasestroom, ook bij een gelijkmatige verdeling van de belasting over de fasen. Bij het uitschakelen van één fase moet rekening worden gehouden met een extra toename van de stroom in de nulleider ten gevolge van deze hogere harmonische stromen.

Rekening moet worden gehouden met het bepaalde in 8.510.103.

Toelichting bij 8.510.209

Deze bepaling wil verhinderen dat een lichtinstallatie die uit meer dan vier eindgroepen bestaat en dus niet van kleine omvang is, door het aanspreken van een aardlekbeveiliging of gestelspanningsbeveiliging in haar geheel zou worden uitgeschakeld. Dit is evenwel aanvaardbaar indien na uitschakeling nog voldoende verlichting is gewaarborgd.

Toelichting bij 8.511.1

Onder Nederlandse normen worden uitsluitend die normen verstaan die onder de verantwoordelijkheid van het NNI en/of NEC zijn opgesteld en gepubliceerd.

Nederlandse normen mogen niet in strijd zijn met geharmoniseerde documenten (HD) en Europese normen (EN).

Een gelijkwaardig veiligheidsniveau kan worden aangetoond door beproevingen uitgevoerd door een hiervoor geaccrediteerde keuringsinstelling.

Toelichting bij 8.514.1.101

Zie ook 514.5.

Toelichting bij 8.514.2.101

De kleuren zijn in overeenstemming met HD 308 S2. In de tabellen 8.51Y en 8.51Z (bijlage NL8.514A) is de aanduiding volgens HD 308 S2 voor kabels en buigzame leidingen met 2 tot en met 5 aders weergegeven.

Zie ook blad 39 van NPR 5310_1998.

In genormaliseerde kabel wordt een beperkt aantal aderkleuren toegepast. Om praktische redenen is het daarom toegelaten om in bepaalde gevallen de aanwezige aderkleuren voor andere doeleinden te gebruiken.
Aan de zijde van de voeding en aan de zijde van de verbruiker moet eerst zoveel mogelijk de juiste kleurcodering zijn toegepast.
Ter verduidelijking van het bovenstaande wordt verwezen naar de voorbeelden in de figuren 8.51A tot en met 8.51D (bijlage NL8.514B).

Schakeldraden en -aders mogen zijn gekenmerkt met bijvoorbeeld cijfers of stippen.

Volgens NEN 2446 is behalve groen-geel geen andere kleurencombinatie voor draden en aders toegelaten.
Zie ook HD 308 S2.

Aangezien een functionele aarde geen beschermingsleiding is mag deze niet groen-geel zijn.

Toelichting bij 8.514.5

De gebruikte terminologie in de bepalingen 8.514.5.101 tot en met 8.514.5.108 is zoveel mogelijk in overeenstemming met NEN 11082 en NPR 5161.

Toelichting bij 8.514.5.102

Deze bepalingen gelden ook bij uitbreidingen, wijzigingen of vernieuwingen van een installatie.

Aangezien installatietekeningen een oriënterend karakter hebben, en daarom niet volledig op schaal behoeven te zijn, moeten ze alleen worden bijgewerkt als de oorspronkelijke tekening duidelijk van de werkelijkheid afwijkt.

Toelichting bij 8.514.5.104

Deze bepalingen gelden ook bij uitbreidingen, wijzigingen of vernieuwingen van een installatie.

Toelichting bij 8.514.5.105

Bij de vaststelling van de hoogst toelaatbare stroom Iz wordt geen rekening gehouden met verbruikende toestellen.

De kortsluitvastheid van schakel- en verdeelinrichtingen wordt mede beoordeeld aan de hand van de grensstroompiek en de korteduurstroom, waarbij zonodig rekening wordt gehouden met de beperkende invloed van beveiligingsmiddelen.

Toelichting bij 8.514.5.109

Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan computerlijsten en indexlijsten.