Rubriek 714 - Installaties voor buitenverlichting

714.1 - Onderwerp, toepassingsgebied en fundamentele uitgangspunten

714.11 - Toepassingsgebied (toelichting)

714.11.1

De bepalingen van deze rubriek hebben betrekking op vaste installaties voor buitenverlichting.

714.11.2

De bepalingen van deze rubriek hebben in het bijzonder betrekking op:

  1. verlichtingsinstallaties voor bijvoorbeeld wegen, parken, tuinen, openbare ruimten, sportterreinen, verlichting van monumenten en het aanlichten van objecten;
  2. andere objecten voorzien van verlichting zoals telefooncellen, bushokjes, reclamezuilen, informatieborden en wegsignalering.

714.11.3 (toelichting)

De bepalingen van deze rubriek gelden niet voor:

  1. [niet overgenomen]
    zie 8.714.11.3;
  2. tijdelijke feestverlichting;
  3. verkeersregelinstallaties;
  4. armaturen die aan de buitenkant van een gebouw zijn bevestigd en vast zijn aangesloten op de installatie van dat gebouw.

714.11.6 (toelichting)

Voor verlichtingsinstallaties van zwembaden en fonteinen is rubriek 702 van toepassing.

714.2 - Termen en definities

714.21.101 - voedingspunt van de installatie voor buitenverlichting (toelichting)
  1. het leveringspunt van elektrische energie door het energiedistributiebedrijf of
  2. het beginpunt van de stroomketen die uitsluitend de installatie voor buitenverlichting voedt.
714.27.101 - verlichtingsarmatuur (toelichting)

Een toestel dat het licht van een of meer lampen verspreidt, filtert of omvormt, inclusief alle delen die nodig zijn voor ondersteuning, bevestiging en bescherming van de lampen en, indien van toepassing, hulpstroomketens met de bijbehorende verbinding naar de voeding. De lampen worden niet gerekend tot het verlichtingsarmatuur.

714.4 - Beschermingsmaatregelen

714.41 - Bescherming tegen elektrische schok

714.412 - Bescherming tegen directe aanraking

Alle actieve delen moeten tegen al dan niet toevallige directe aanraking zijn beschermd door:

  1. isolatie of
  2. afschermingen of omhulsels.

Schakel- en verdeelinrichtingen waarin zich direct aanraakbare actieve delen bevinden mogen alleen zijn te openen met een sleutel of gereedschap, tenzij deze schakel- en verdeelinrichtingen zich bevinden in een ruimte die alleen toegankelijk is voor deskundigen of voldoend onderrichte personen.

Toegangen tot elektrisch materieel die zich op een hoogte bevinden van minder dan 2,50 m boven de grond mogen alleen zijn te openen met een sleutel of gereedschap. Bij een geopende toegang moeten bovendien maatregelen tegen directe aanraking zijn genomen door:

  1. toepassing van materieel met een beschermingsgraad van ten minste IP2X of IPXXB of
  2. aangebrachte afschermingen of omhulsels die dezelfde mate van bescherming bieden.

De toegang tot de lichtbron van verlichtingsarmaturen die zijn aangebracht op een hoogte van minder dan 2,80 m boven de grond mag slechts mogelijk zijn door het verwijderen van een afscherming of omhulsel met behulp van gereedschap.

714.413 - Bescherming tegen indirecte aanraking

Bescherming door toepassing van isolerende vloeren of wanden en door lokale vereffeningsleidingen die niet met aarde zijn verbonden (PU-leidingen) mag niet zijn toegepast.

714.413.1 - Bescherming door automatische uitschakeling van de voeding (toelichting)

Metalen delen (zoals omheiningen, roosters en dergelijke) die zich in de onmiddellijke nabijheid bevinden van een installatie voor buitenverlichting, maar daar geen deel van uitmaken, hoeven niet te zijn verbonden met de hoofdaardrail of -klem.

In TT-stelsels met een voldoend lage weerstand tussen gestel en aarde is bescherming door uitschakeling door smeltveiligheden of automaten aan te bevelen.

Het gebruik van slechts één aardlekbeveiliging aan het begin van de installatie kan bij een fout in één verlichtingsarmatuur de gehele verlichtingsinstallatie doen uitvallen. Dit kan veiligheidsrisico's voor gebruikers veroorzaken.

Het verdient aanbeveling om objecten voorzien van verlichting, zoals genoemd onder 714.11.2 b te beveiligen door middel van een aardlekschakelaar met een nominale aanspreekstroom van ten hoogste 30 mA.
Het blijven functioneren van de verlichting van dergelijke objecten is voor de veiligheid van personen minder belangrijk. Bovendien biedt deze beveiliging een aanvullende bescherming tegen directe aanraking.

714.413.2 - Bescherming door toepassing van elektrisch materieel van klasse II of door hiermee gelijk te stellen isolatie (toelichting)

Er mag geen beschermingsleiding zijn toegepast. De geleidende delen van de lichtmast mogen niet opzettelijk zijn geaard.

714.5 - Keuze en installatie van elektrisch materieel

714.51 - Algemene bepalingen (toelichting)

Elektrisch materieel moet ten minste een beschermingsgraad IP33 hebben, te bereiken door de constructie of de wijze van aanleg.

Voor verlichtingsarmaturen is een beschermingsgraad IP23 voldoende als:

  1. de kans op vervuiling gering is, zoals bijvoorbeeld in woonwijken en landelijke gebieden, en
  2. de verlichtingsarmaturen zijn aangebracht op een hoogte van ten minste 2,50 m boven de grond.

Zie NEN-EN-IEC 60598:reeks voor eisen voor de constructie en veiligheidseisen van verlichtingsarmaturen.

714.512 - Bestemming en uitwendige invloeden

714.512.2.1 (toelichting)

De codes voor omgevingstemperatuur en voor klimatologische omstandigheden zijn afhankelijk van plaatselijke omstandigheden. Onder normale omstandigheden gelden:

  1. AA2 + AA4 (van -40 °C tot +40 °C) voor de omgevingstemperatuur;
  2. AB2 + AB4 (relatieve luchtvochtigheid tussen 5 % en 100 %) voor klimatologische omstandigheden.

De volgende codes zijn ten minste vereist:

De codes voor elke andere omgevingsinvloed zijn afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden.

714.514 - Aanduiding

714.514.2 (toelichting)

Buizen, markeringslinten of kabelafdekkingsmaterialen die zijn toegepast voor voedingskabels van buitenverlichting moeten duidelijk herkenbaar zijn, door deze met kleuren te markeren of te coderen, en tevens moeten deze duidelijk zijn te onderscheiden van andere leidingstelsels.

714.52 - Keuze en installatie van leidingsystemen

714.525 - Spanningsverlies in installaties van verbruikers (toelichting)

Het starten van de lampen moet ook bij de laagst optredende spanning tijdens normaal bedrijf nog mogelijk zijn.