medisch gebruikte ruimte bedoeld voor:
ieder gebied binnen een medisch gebruikte ruimte begrensd door een verticaal vlak op een afstand van 1,5 m rondom de plaats waar een patiënt wordt behandeld, door de vloer en door een horizontaal vlak 2,5 m boven de vloer (zie figuur 710A)
elektrische scheiding met specifieke eisen voor medische toepassingen
medisch gebruikte ruimte bedoeld voor handelingen waarbij sprake is van een elektrische geleider (galvanisch contact) tot aan of in het hart, waarbij deze geleider buiten de patiënt toegankelijk is
aangebrachte geleidende verbinding tussen een medisch elektrisch toestel en een patiënt
gedeelte van een installatie dat moet blijven functioneren of waarvan het functioneren slechts korte tijd mag worden onderbroken bij een stroomonderbreking
rail die deel uitmaakt van een potentiaalvereffeningssysteem en die de verbinding tussen een aantal vereffeningsleidingen mogelijk maakt
In SELV- en PELV-ketens mag de lekstroom niet hoger zijn dan 500 µA.
Deze bepaling geldt niet voor SELV- en PELV-ketens uitsluitend bestemd voor de voeding van vast aangesloten materieel.
In medisch gebruikte ruimten van klasse 2 mag de aanrakingsspanning onder normale omstandigheden ten hoogste 100 mV zijn.
In medisch gebruikte ruimten van klasse 3 mag de aanrakingsspanning zowel onder normale omstandigheden als bij een eerste fout ten hoogste 10 mV zijn.
Indien niet aan deze eis kan worden voldaan moet een bescherming tegen directe aanraking volgens het bepaalde in 412.1 t.m. 412.4 zijn aangebracht.
In medisch gebruikte ruimten van klasse 3 moeten vreemde geleidende delen en vaste aanraakbare metalen delen van de installatie geïsoleerd zijn opgesteld ten opzichte van de gebouwconstructie. De impedantie van al deze delen tezamen moet ten minste 3 kΩ zijn.
Deze bepaling geldt niet voor vreemde geleidende delen met een aanraakbaar oppervlak kleiner dan 0,1 m² en een grootste afmeting van ten hoogste 1 m.
Metalen leidingen voor gassen moeten zijn voorzien van isolatiekoppelingen op die plaatsen waar deze leidingen de ruimte binnenkomen of verlaten.
Indien aan deze eisen niet kan worden voldaan moeten gelijktijdig de volgende maatregelen zijn genomen:
In medisch gebruikte ruimten van klasse 3 moeten leidingen voor vloeistoffen van kunststof zijn.
Bij toepassing van MES-ketens mag de lekstroom van de secundaire stroomketen niet hoger zijn dan 500 µA.
Deze bepaling geldt niet voor stroomketens uitsluitend bestemd voor de voeding van vast aangesloten materieel.
Op een MES-keten mogen ten hoogste 8 wandcontactdozen zijn aangesloten.
Een MES-keten bestemd voor de voeding van wandcontactdozen voor algemeen gebruik mag een nominaal vermogen hebben van ten hoogste 1,6 kVA.
In medisch gebruikte ruimten van klasse 2 of klasse 3 mag de impedantie van de vereffeningsleidingen tussen vereffeningspunten, vreemde geleidende delen, metalen leidingen voor vloeistoffen en gassen onderling ten hoogste 0,l Ω zijn.
In medisch gebruikte ruimten van klasse 2 of klasse 3 mag de impedantie van de vereffeningsleidingen tussen metalen gestellen, beschermingscontacten en de centrale aardrail ten hoogste zijn:
Transformatoren bestemd als voedingsbron van SELV-, PELV- of MES-ketens moeten aan de secundaire zijde tegen overbelastingsstroom zijn beveiligd door installatieautomaten met C-karakteristiek volgens NEN-EN-IEC 60898 die voldoen aan:
In ≈ Ints
waarin:
In | is de nominale stroom van de vermogenschakelaar; |
Ints | is de nominale secundaire stroom van de transformator. |
Transformatoren bestemd als voedingsbron van SELV-, PELV-, of MES-ketens moeten aan de primaire zijde tegen kortsluitstroom zijn beveiligd door trage smeltveiligheden die voldoen aan:
In ≈ 2× Intp
waarin:
In | is de nominale stroom van de smeltveiligheid; |
Intp | is de nominale primaire stroom van de transformator. |
Het bepaalde in 8.710.433.101 ten aanzien van de beveiliging tegen overbelastingsstroom en in 8.710.434.101 ten aanzien van de beveiliging tegen kortsluitstroom geldt niet indien speciale voorzieningen zijn getroffen waardoor de inschakelstroom tot een zodanig lage waarde wordt beperkt dat een vermogenschakelaar met C-karakteristiek volgens NEN-EN-IEC 60898 kan worden toegepast die voldoet aan:
In ≈ Intp
waarin:
In | is de nominale stroom van de installatieautomaat; |
Intp | is de nominale primaire stroom van de transformator. |
De speciale voorzieningen mogen de transformatoren niet zo beïnvloeden dat niet meer aan NEN-EN-IEC 61558-2-15 is voldaan.
Indien een dergelijke beveiliging tegen kortsluitstroom is toegepast mag de transformator aan de secundaire zijde niet zijn beveiligd.
Elektrisch materieel (bijvoorbeeld wandcontactdozen en schakelaars) mag niet zijn aangebracht onder medische gasafnamepunten, teneinde het ontstekingsrisico van brandbare gassen te minimaliseren.
In beschermingsleidingen mogen géén lussen zijn aangebracht.
Beschermingsleidingen moeten ter plaatse van een aardrail zijn gemerkt overeenkomstig hun aanduiding op de installatietekening.
In medisch gebruikte ruimten van klasse 2 of klasse 3 moeten de volgende geleidende delen door een vereffeningsleiding met een aardrail zijn verbonden:
Deze bepaling geldt niet voor vreemde geleidende delen met een aanraakbaar oppervlak kleiner dan 0,1 m² en een grootste afmeting van ten hoogste 1 m.
Indien in of nabij medisch gebruikte ruimten van klasse 2 of klasse 3 voor één ruimte twee of meer aardrails zijn aangebracht moeten deze door een vereffeningsleiding met een nominale kerndoorsnede van ten minste 16 mm² met elkaar zijn verbonden.
In vereffeningsleidingen mogen géén lussen zijn aangebracht.
Vereffeningsleidingen moeten ter plaatse van een aardrail zijn gemerkt overeenkomstig hun aanduiding op de installatietekening.
De aansluitingen van vereffeningsleidingen op een aardrail moeten gemakkelijk toegankelijk en losneembaar zijn.
De aansluitingen moeten:
Indien de vereffeningsleidingen niet rechtstreeks op de beschermingscontacten van wandcontactdozen kunnen worden aangesloten mag hiervoor een overgang op een leiding met een nominale kerndoorsnede van 2,5 mm² worden gebruikt.
In elke medisch gebruikte ruimte van klasse 1 moet ten minste één vereffeningspunt zijn aangebracht.
Vereffeningspunten moeten zijn aangesloten op de beschermingsleiding van de dichtstbijzijnde wandcontactdoos.
In elke medisch gebruikte ruimte van klasse 2 of klasse 3 moeten één of meer vereffeningspunten zijn aangebracht.
Per opstelplaats voor een bed of per behandelplaats moet het aantal vereffeningspunten ten minste gelijk zijn aan de helft van de bijbehorende wandcontactdozen.
Vereffeningspunten moeten zijn aangesloten op de beschermingsleiding van de dichtstbijzijnde wandcontactdoos.
In of nabij elke medisch gebruikte ruimte van klasse 2 of klasse 3 moeten één of meer aardrails zijn aangebracht. Een van deze aardrails moet dienen als centrale aardrail.
In medisch gebruikte ruimten van klasse 2 moeten elektrisch materieel en wandcontactdozen voor algemeen gebruik deel uitmaken van:
Vast aangesloten elektrisch materieel mag worden beveiligd door aardlekschakelaars met een nominale aanspreekstroom van ten hoogste 30 mA mits het galvanisch contact beperkt blijft tot de huid.
In medisch gebruikte ruimten van klasse 3 moeten elektrisch materieel en wandcontactdozen voor algemeen gebruik deel uitmaken van:
Deze bepaling geldt niet voor vast aangesloten elektrisch materieel buiten het patiëntengebied.
Het bepaalde geldt niet voor vast aangesloten elektrisch materieel mits gelijktijdig aan de volgende voorwaarden is voldaan:
In medisch gebruikte ruimten van klasse 2 moeten per opstelplaats voor een bed of per behandelplaats ten minste 6 wandcontactdozen zijn aangebracht.
Deze wandcontactdozen moeten over ten minste 2 eindgroepen zijn verdeeld.
In medisch gebruikte ruimten van klasse 3 moeten per opstelplaats voor een bed of per behandelplaats ten minste 8 wandcontactdozen zijn aangebracht.
Deze wandcontactdozen moeten over ten minste 2 onafhankelijke voedingsbronnen of onafhankelijke transformatoren zijn verdeeld.
In medisch gebruikte ruimten van klasse 2 of klasse 3 moet verplaatsbaar elektrisch materieel met een vermogen van meer dan 1,6 kVA door middel van een stopcontact van afwijkend model zijn aangesloten op een MES-keten gevoed door een beschermingstransformator met een vermogen van ten hoogste 10 kVA.
Deze MES-keten mag slechts één ruimte voeden.
In ruimten die met vocht worden schoongemaakt moeten wandcontactdozen op een hoogte van ten minste 0,25 m zijn aangebracht.
Beschermingscontacten van wandcontactdozen in medisch gebruikte ruimten moeten een contactdruk van ten minste 10 N en ten hoogste 20 N hebben.
Aardrails moeten bestaan uit een koperen of messing klemmenstrook met een doorsnede van ten minste 60 mm² en een dikte van ten minste 4 mm of uit een gelijkwaardige constructie.
Het aansluitpunt moet met universeel bruikbare klemmen zijn uitgevoerd.
Het aansluitpunt moet op een voor de laagspanningsopwekeenheid bereikbare plaats zijn aangebracht.
De lengte van de leidingen tussen het aansluitpunt en de laagspanningsopwekeenheid mag ten hoogste 5 m zijn.
Bij de klemmen van het aansluitpunt moet de fasevolgorde zijn aangegeven.
In aanvulling op 710.61 moeten de onder a) t.m. d) genoemde beproevingen worden uitgevoerd:
De lekstroom moet worden gemeten tussen elke fase of pool en de centrale aardrail met behulp van de meetschakeling volgens figuur 8.710A.
Tijdens het meten van de lekstroom mogen geen verplaatsbare toestellen zijn aangesloten op de wandcontactdozen. De lekstroom mag ten hoogste 500 µA zijn.
Indien, naast wandcontactdozen, ook vast aangesloten toestellen deel uitmaken van een SELV-keten moet de lekstroom zowel bij ingeschakelde als bij uitgeschakelde toestellen worden gemeten. De lekstroom mag ten hoogste 5 mA zijn.
De lekstroom moet worden gemeten tussen elke fase of pool en de centrale aardrail met behulp van de meetschakeling volgens figuur 8.710A.
Tijdens het meten van de lekstroom mogen geen verplaatsbare toestellen zijn aangesloten op de wandcontactdozen. De lekstroom mag ten hoogste 500 µA zijn.
Indien, naast wandcontactdozen, ook vast aangesloten toestellen deel uitmaken van een PELV-keten moet de lekstroom zowel bij ingeschakelde als bij uitgeschakelde toestellen worden gemeten. De lekstroom mag ten hoogste 5 mA zijn.
De lekstroom moet worden gemeten tussen elke fase of pool en de centrale aardrail met behulp van de meetschakeling volgens figuur 8.710A.
Tijdens het meten van de lekstroom mogen geen verplaatsbare toestellen zijn aangesloten op de wandcontactdozen. De lekstroom mag ten hoogste 500 µA zijn.
Indien, naast wandcontactdozen, ook vast aangesloten toestellen deel uitmaken van een MES-keten moet de lekstroom zowel bij ingeschakelde als bij uitgeschakelde toestellen worden gemeten. De lekstroom mag ten hoogste 5 mA zijn.
Bij de meting mogen geen patiënten zijn aangesloten op de medische elektrische toestellen.
Voer de meting van de impedantie van vereffeningsleidingen uit met een meetopstelling volgens figuur 8.710B.
Voer de meting uit volgens de 4-puntsmethode met:
Voer de meting uit met een meetopstelling volgens figuur 8.710A.
Voer de meting uit met een voltmeter voor gelijk- en wisselspanning met:
De voltmeter moet de effectieve waarde aangeven.
Meet de impedantie met een meetstroom van ten minste 1 mA.
Indien de meting met gelijkstroom wordt uitgevoerd, meet de impedantie dan ook met tegengestelde polariteit.