Rubriek 8.710 - Medisch gebruikte ruimten

8.710.2 - Termen en definities

8.710.2.7 - klasse 2 (toelichting)

medisch gebruikte ruimte bedoeld voor:

8.710.2.9 - patiëntengebied (toelichting)

ieder gebied binnen een medisch gebruikte ruimte begrensd door een verticaal vlak op een afstand van 1,5 m rondom de plaats waar een patiënt wordt behandeld, door de vloer en door een horizontaal vlak 2,5 m boven de vloer (zie figuur 710A)

8.710.2.11 - medisch elektrische scheiding (MES) (toelichting)

elektrische scheiding met specifieke eisen voor medische toepassingen

8.710.2.101 - klasse 3

medisch gebruikte ruimte bedoeld voor handelingen waarbij sprake is van een elektrische geleider (galvanisch contact) tot aan of in het hart, waarbij deze geleider buiten de patiënt toegankelijk is

8.710.2.102 - galvanisch contact

aangebrachte geleidende verbinding tussen een medisch elektrisch toestel en een patiënt

8.710.2.103 - essentieel deel van een installatie (toelichting)

gedeelte van een installatie dat moet blijven functioneren of waarvan het functioneren slechts korte tijd mag worden onderbroken bij een stroomonderbreking

8.710.2.104 - aardrail (toelichting)

rail die deel uitmaakt van een potentiaalvereffeningssysteem en die de verbinding tussen een aantal vereffeningsleidingen mogelijk maakt

8.710.4 - Beschermingsmaatregelen

8.710.41 - Bescherming tegen elektrische schok

8.710.411 - Bescherming tegen zowel directe als indirecte aanraking

8.710.411.1 - Bescherming door extra lage spanning: SELV en PELV (toelichting)

In SELV- en PELV-ketens mag de lekstroom niet hoger zijn dan 500 µA.

Deze bepaling geldt niet voor SELV- en PELV-ketens uitsluitend bestemd voor de voeding van vast aangesloten materieel.

8.710.411.100 - Aanrakingsspanning
8.710.411.100.1 (toelichting)

In medisch gebruikte ruimten van klasse 2 mag de aanrakingsspanning onder normale omstandigheden ten hoogste 100 mV zijn.

In medisch gebruikte ruimten van klasse 3 mag de aanrakingsspanning zowel onder normale omstandigheden als bij een eerste fout ten hoogste 10 mV zijn.

Indien niet aan deze eis kan worden voldaan moet een bescherming tegen directe aanraking volgens het bepaalde in 412.1 t.m. 412.4 zijn aangebracht.

8.710.413 - Bescherming tegen elektrische schok bij het optreden van een defect (bescherming tegen indirecte aanraking of bescherming bij het optreden van een defect)

8.710.413.3 - Bescherming door niet-geleidende ruimten
8.710.413.3.101 (toelichting)

In medisch gebruikte ruimten van klasse 3 moeten vreemde geleidende delen en vaste aanraakbare metalen delen van de installatie geïsoleerd zijn opgesteld ten opzichte van de gebouwconstructie. De impedantie van al deze delen tezamen moet ten minste 3 kΩ zijn.

Deze bepaling geldt niet voor vreemde geleidende delen met een aanraakbaar oppervlak kleiner dan 0,1 m² en een grootste afmeting van ten hoogste 1 m.

Metalen leidingen voor gassen moeten zijn voorzien van isolatiekoppelingen op die plaatsen waar deze leidingen de ruimte binnenkomen of verlaten.

Indien aan deze eisen niet kan worden voldaan moeten gelijktijdig de volgende maatregelen zijn genomen:

  1. de vreemde geleidende delen, de vaste aanraakbare delen van de installatie of de metalen leidingen voor vloeistoffen en gassen zijn niet met een aardrail verbonden en
  2. deze delen zijn voorzien van een bescherming tegen directe aanraking volgens het bepaalde in 412.1 t.m. 412.4.

In medisch gebruikte ruimten van klasse 3 moeten leidingen voor vloeistoffen van kunststof zijn.

8.710.413.1.5 - Bescherming door medisch elektrische scheiding (MES-ketens)
8.710.413.1.5.101 (toelichting)

Bij toepassing van MES-ketens mag de lekstroom van de secundaire stroomketen niet hoger zijn dan 500 µA.

Deze bepaling geldt niet voor stroomketens uitsluitend bestemd voor de voeding van vast aangesloten materieel.

8.710.413.1.5.102

Op een MES-keten mogen ten hoogste 8 wandcontactdozen zijn aangesloten.

8.710.413.1.5.103

Een MES-keten bestemd voor de voeding van wandcontactdozen voor algemeen gebruik mag een nominaal vermogen hebben van ten hoogste 1,6 kVA.

8.710.413.1.6 - Aanvullende potentiaalvereffening
8.710.413.1.6.2

In medisch gebruikte ruimten van klasse 2 of klasse 3 mag de impedantie van de vereffeningsleidingen tussen vereffeningspunten, vreemde geleidende delen, metalen leidingen voor vloeistoffen en gassen onderling ten hoogste 0,l Ω zijn.

8.710.413.1.6.101

In medisch gebruikte ruimten van klasse 2 of klasse 3 mag de impedantie van de vereffeningsleidingen tussen metalen gestellen, beschermingscontacten en de centrale aardrail ten hoogste zijn:

  1. 0,1 Ω voor toestellen en wandcontactdozen die deel uitmaken van eindgroepen die zijn beveiligd met beveiligingsmiddelen met een nominale stroom In van ten hoogste 40 A;
  2. 4/In voor toestellen en wandcontactdozen die deel uitmaken van eindgroepen die zijn beveiligd met beveiligingsmiddelen met een nominale stroom In groter dan 40 A.

8.710.43 - Beveiliging tegen overstroom

8.710.433 - Beveiliging tegen overbelastingsstroom

8.710.433.101 (toelichting)

Transformatoren bestemd als voedingsbron van SELV-, PELV- of MES-ketens moeten aan de secundaire zijde tegen overbelastingsstroom zijn beveiligd door installatieautomaten met C-karakteristiek volgens NEN-EN-IEC 60898 die voldoen aan:

In ≈  Ints

waarin:

Inis de nominale stroom van de vermogenschakelaar;
Intsis de nominale secundaire stroom van de transformator.

8.710.434 - Beveiliging tegen kortsluitstroom

8.710.434.101 (toelichting)

Transformatoren bestemd als voedingsbron van SELV-, PELV-, of MES-ketens moeten aan de primaire zijde tegen kortsluitstroom zijn beveiligd door trage smeltveiligheden die voldoen aan:

In ≈ 2× Intp

waarin:

Inis de nominale stroom van de smeltveiligheid;
Intpis de nominale primaire stroom van de transformator.

8.710.435 - Onderling afstemmen van beveiliging tegen overbelasting en beveiliging tegen kortsluiting

8.710.435.101 (toelichting)

Het bepaalde in 8.710.433.101 ten aanzien van de beveiliging tegen overbelastingsstroom en in 8.710.434.101 ten aanzien van de beveiliging tegen kortsluitstroom geldt niet indien speciale voorzieningen zijn getroffen waardoor de inschakelstroom tot een zodanig lage waarde wordt beperkt dat een vermogenschakelaar met C-karakteristiek volgens NEN-EN-IEC 60898 kan worden toegepast die voldoet aan:

In ≈  Intp

waarin:

Inis de nominale stroom van de installatieautomaat;
Intpis de nominale primaire stroom van de transformator.

De speciale voorzieningen mogen de transformatoren niet zo beïnvloeden dat niet meer aan NEN-EN-IEC 61558-2-15 is voldaan.

Indien een dergelijke beveiliging tegen kortsluitstroom is toegepast mag de transformator aan de secundaire zijde niet zijn beveiligd.

8.710.5 - Keuze en installatie van elektrisch materieel

8.710.51 - Algemene bepalingen

8.710.512 - Bestemming en uitwendige invloeden

8.710.512.2 - Uitwendige invloeden
8.710.512.2.1 - Ontploffingsrisico

Elektrisch materieel (bijvoorbeeld wandcontactdozen en schakelaars) mag niet zijn aangebracht onder medische gasafnamepunten, teneinde het ontstekingsrisico van brandbare gassen te minimaliseren.

8.710.54 - Aardingsvoorzieningen en beschermingsleidingen

8.710.543 - Beschermingsleidingen

8.710.543.101

In beschermingsleidingen mogen géén lussen zijn aangebracht.

8.710.543.102

Beschermingsleidingen moeten ter plaatse van een aardrail zijn gemerkt overeenkomstig hun aanduiding op de installatietekening.

8.710.547 - Vereffeningsleidingen (toelichting)

8.710.547.1.2 - Aanvullende vereffeningsleidingen
8.710.547.1.2.101 (toelichting)

In medisch gebruikte ruimten van klasse 2 of klasse 3 moeten de volgende geleidende delen door een vereffeningsleiding met een aardrail zijn verbonden:

  1. vreemde geleidende delen binnen het patiëntengebied,
  2. vast opgestelde metalen gestellen,
  3. beschermingscontacten van wandcontactdozen.

Deze bepaling geldt niet voor vreemde geleidende delen met een aanraakbaar oppervlak kleiner dan 0,1 m² en een grootste afmeting van ten hoogste 1 m.

8.710.547.1.2.102 (toelichting)

Indien in of nabij medisch gebruikte ruimten van klasse 2 of klasse 3 voor één ruimte twee of meer aardrails zijn aangebracht moeten deze door een vereffeningsleiding met een nominale kerndoorsnede van ten minste 16 mm² met elkaar zijn verbonden.

8.710.547.1.2.103

In vereffeningsleidingen mogen géén lussen zijn aangebracht.

8.710.547.1.2.104

Vereffeningsleidingen moeten ter plaatse van een aardrail zijn gemerkt overeenkomstig hun aanduiding op de installatietekening.

8.710.547.1.2.105 (toelichting)

De aansluitingen van vereffeningsleidingen op een aardrail moeten gemakkelijk toegankelijk en losneembaar zijn.
De aansluitingen moeten:

  1. slechts met gereedschap kunnen worden losgemaakt,
  2. mechanisch voldoende sterk zijn en
  3. elektrisch blijvend betrouwbaar zijn.

Indien de vereffeningsleidingen niet rechtstreeks op de beschermingscontacten van wandcontactdozen kunnen worden aangesloten mag hiervoor een overgang op een leiding met een nominale kerndoorsnede van 2,5 mm² worden gebruikt.

8.710.547.100 - Vereffeningspunten
8.710.547.100.1 (toelichting)

In elke medisch gebruikte ruimte van klasse 1 moet ten minste één vereffeningspunt zijn aangebracht.

Vereffeningspunten moeten zijn aangesloten op de beschermingsleiding van de dichtstbijzijnde wandcontactdoos.

8.710.547.100.2 (toelichting)

In elke medisch gebruikte ruimte van klasse 2 of klasse 3 moeten één of meer vereffeningspunten zijn aangebracht.

Per opstelplaats voor een bed of per behandelplaats moet het aantal vereffeningspunten ten minste gelijk zijn aan de helft van de bijbehorende wandcontactdozen.

Vereffeningspunten moeten zijn aangesloten op de beschermingsleiding van de dichtstbijzijnde wandcontactdoos.

8.710.547.200 - Aardrails
8.710.547.200.1

In of nabij elke medisch gebruikte ruimte van klasse 2 of klasse 3 moeten één of meer aardrails zijn aangebracht. Een van deze aardrails moet dienen als centrale aardrail.

8.710.55.100 - Elektrisch materieel en wandcontactdozen
8.710.55.100.1

In medisch gebruikte ruimten van klasse 2 moeten elektrisch materieel en wandcontactdozen voor algemeen gebruik deel uitmaken van:

  1. MES-ketens;
  2. SELV- of PELV-ketens.

Vast aangesloten elektrisch materieel mag worden beveiligd door aardlekschakelaars met een nominale aanspreekstroom van ten hoogste 30 mA mits het galvanisch contact beperkt blijft tot de huid.

8.710.55.100.2 (toelichting)

In medisch gebruikte ruimten van klasse 3 moeten elektrisch materieel en wandcontactdozen voor algemeen gebruik deel uitmaken van:

  1. SELV- of PELV-ketens;
  2. MES-ketens.

Deze bepaling geldt niet voor vast aangesloten elektrisch materieel buiten het patiëntengebied.

Het bepaalde geldt niet voor vast aangesloten elektrisch materieel mits gelijktijdig aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  1. het materieel maakt deel uit van eindgroepen die zijn beveiligd door aardlekschakelaars met een nominale aanspreekstroom van ten hoogste 30 mA,
  2. het materieel moet, gezien de aard, zijn aangesloten op een voedingsbron met lage impedantie en
  3. het galvanisch contact blijft beperkt tot de huid.
8.710.55.100.3

In medisch gebruikte ruimten van klasse 2 moeten per opstelplaats voor een bed of per behandelplaats ten minste 6 wandcontactdozen zijn aangebracht.
Deze wandcontactdozen moeten over ten minste 2 eindgroepen zijn verdeeld.

8.710.55.100.4

In medisch gebruikte ruimten van klasse 3 moeten per opstelplaats voor een bed of per behandelplaats ten minste 8 wandcontactdozen zijn aangebracht.
Deze wandcontactdozen moeten over ten minste 2 onafhankelijke voedingsbronnen of onafhankelijke transformatoren zijn verdeeld.

8.710.55.100.5 (toelichting)

In medisch gebruikte ruimten van klasse 2 of klasse 3 moet verplaatsbaar elektrisch materieel met een vermogen van meer dan 1,6 kVA door middel van een stopcontact van afwijkend model zijn aangesloten op een MES-keten gevoed door een beschermingstransformator met een vermogen van ten hoogste 10 kVA.
Deze MES-keten mag slechts één ruimte voeden.

8.710.55.100.6

In ruimten die met vocht worden schoongemaakt moeten wandcontactdozen op een hoogte van ten minste 0,25 m zijn aangebracht.

8.710.55.100.7 (toelichting)

Beschermingscontacten van wandcontactdozen in medisch gebruikte ruimten moeten een contactdruk van ten minste 10 N en ten hoogste 20 N hebben.

8.710.55.200 - Aardrails (toelichting)

Aardrails moeten bestaan uit een koperen of messing klemmenstrook met een doorsnede van ten minste 60 mm² en een dikte van ten minste 4 mm of uit een gelijkwaardige constructie.

8.710.551 - Laagspanningsopwekeenheden (toelichting)

8.710.551.101

Het aansluitpunt moet met universeel bruikbare klemmen zijn uitgevoerd.

8.710.551.102

Het aansluitpunt moet op een voor de laagspanningsopwekeenheid bereikbare plaats zijn aangebracht.

8.710.551.103

De lengte van de leidingen tussen het aansluitpunt en de laagspanningsopwekeenheid mag ten hoogste 5 m zijn.

8.710.551.104

Bij de klemmen van het aansluitpunt moet de fasevolgorde zijn aangegeven.

8.710.6 - Inspectie

8.710.61

In aanvulling op 710.61 moeten de onder a) t.m. d) genoemde beproevingen worden uitgevoerd:

  1. meting van de lekstroom van SELV- en PELV-ketens en van MES-ketens;
  2. meting van de impedantie van vereffeningsleidingen;
  3. meting van de aanrakingsspanning;
  4. meting van de impedantie van geïsoleerd opgestelde delen.
8.710.612.4 - Bescherming door veilige scheiding van stroomketens
8.710.612.4.1 - SELV-ketens

De lekstroom moet worden gemeten tussen elke fase of pool en de centrale aardrail met behulp van de meetschakeling volgens figuur 8.710A.

Tijdens het meten van de lekstroom mogen geen verplaatsbare toestellen zijn aangesloten op de wandcontactdozen. De lekstroom mag ten hoogste 500 µA zijn.

Indien, naast wandcontactdozen, ook vast aangesloten toestellen deel uitmaken van een SELV-keten moet de lekstroom zowel bij ingeschakelde als bij uitgeschakelde toestellen worden gemeten. De lekstroom mag ten hoogste 5 mA zijn.

8.710.612.4.2 - PELV-ketens

De lekstroom moet worden gemeten tussen elke fase of pool en de centrale aardrail met behulp van de meetschakeling volgens figuur 8.710A.

Tijdens het meten van de lekstroom mogen geen verplaatsbare toestellen zijn aangesloten op de wandcontactdozen. De lekstroom mag ten hoogste 500 µA zijn.

Indien, naast wandcontactdozen, ook vast aangesloten toestellen deel uitmaken van een PELV-keten moet de lekstroom zowel bij ingeschakelde als bij uitgeschakelde toestellen worden gemeten. De lekstroom mag ten hoogste 5 mA zijn.

8.710.612.4.3 - MES-ketens

De lekstroom moet worden gemeten tussen elke fase of pool en de centrale aardrail met behulp van de meetschakeling volgens figuur 8.710A.

Tijdens het meten van de lekstroom mogen geen verplaatsbare toestellen zijn aangesloten op de wandcontactdozen. De lekstroom mag ten hoogste 500 µA zijn.

Indien, naast wandcontactdozen, ook vast aangesloten toestellen deel uitmaken van een MES-keten moet de lekstroom zowel bij ingeschakelde als bij uitgeschakelde toestellen worden gemeten. De lekstroom mag ten hoogste 5 mA zijn.

8.710.612.100 - Impedantie van vereffeningsleidingen (toelichting)

Bij de meting mogen geen patiënten zijn aangesloten op de medische elektrische toestellen.

Voer de meting van de impedantie van vereffeningsleidingen uit met een meetopstelling volgens figuur 8.710B.

Voer de meting uit volgens de 4-puntsmethode met:

  1. een stroombron die kan leveren:
    1. een open klemspanning van ten minste 4 V en ten hoogste 25 V en
    2. een wisselstroom van ten minste 200 mA en ten hoogste 2 A en een frequentie van 50 Hz of
    3. een gelijkstroom van ten minste 200 mA en ten hoogste 2 A en
  2. een voltmeter met:
    1. een ingangsimpedantie van ten minste 1 MΩ,
    2. een frequentiebereik tot 1 MHz en
    3. een onnauwkeurigheidsklasse van ten hoogste 5.
8.710.612.200 - Aanrakingsspanning

Voer de meting uit met een meetopstelling volgens figuur 8.710A.

Voer de meting uit met een voltmeter voor gelijk- en wisselspanning met:

  1. een frequentiebereik tot 1 MHz,
  2. een ingangsimpedantie van ten minste 1 MΩ en
  3. een nauwkeurigheidsklasse van ten hoogste 5.

De voltmeter moet de effectieve waarde aangeven.

8.710.612.300 - Geïsoleerd opgestelde delen (toelichting)

Meet de impedantie met een meetstroom van ten minste 1 mA.
Indien de meting met gelijkstroom wordt uitgevoerd, meet de impedantie dan ook met tegengestelde polariteit.