De speciale eisen van deze rubriek zijn van toepassing op elektrische installaties in medisch gebruikte ruimten teneinde de veiligheid van patiënten en medisch personeel te waarborgen. Deze eisen hebben, in het algemeen, betrekking op ziekenhuizen, privéklinieken, medische en tandheelkundige praktijken, gezondheidscentra en bedrijfsgeneeskundige ruimten.
De eisen van deze rubriek zijn niet van toepassing op medische elektrische toestellen.
Zie ook 8.710.2.
ruimte bedoeld voor de diagnose, behandeling (inclusief cosmetische behandeling), bewaking en verpleging van patiënten
levend wezen (mens of dier) dat een medisch of tandheelkundig onderzoek of een medische of tandheelkundige behandeling ondergaat (ontleend aan 2.12.4 van NEN 10601-1)
elektrisch toestel dat is voorzien van niet meer dan één aansluiting op een bepaald voedingsnet en dat is bedoeld voor diagnose, behandeling of bewaking van patiënten onder medisch toezicht en dat:
deel van een medisch elektrisch toestel dat bij normaal gebruik:
(ontleend aan 2.1.5 van amendement 2 op NEN 10601-1)
medisch gebruikte ruimte niet bedoeld voor het gebruik van patiëntendelen waarbij sprake is van galvanisch contact
medisch gebruikte ruimte bedoeld voor het volgende gebruik van patiëntendelen waarbij sprake is van galvanisch contact:
[Deze definitie is niet overgenomen]
Zie 8.710.2.7.
[Deze definitie is niet overgenomen]
[Deze definitie is niet overgenomen]
Zie 8.710.2.9.
verdeelinrichting in het gebouw die alle functies vervult van een elektrische hoofdverdeelinrichting voor de voeding van het daaraan toegewezen gebouwdeel en waar de spanningsval wordt gemeten om de elektrische installatie voor veiligheidsdoeleinden te kunnen activeren
[Deze definitie is niet overgenomen]
Zie 8.710.2.11.
De classificatie van een medisch gebruikte ruimte moet plaatsvinden in overeenstemming met de verantwoordelijke medicus, de desbetreffende gezondheidsinstantie of de instantie die verantwoordelijk is voor de veiligheid van het personeel volgens de nationale voorschriften. Om de classificatie van een medisch gebruikte ruimte vast te kunnen stellen, moet de verantwoordelijke medicus aangeven welke medische procedures binnen deze ruimte plaatsvinden. Op basis van de beoogde toepassing moet de ruimte in de juiste klasse worden ingedeeld (de mogelijkheid dat bepaalde medisch gebruikte ruimten worden gebruikt voor andere doeleinden die een hogere klasse vereisen, moet worden ondervangen door risico-management).
In medisch gebruikte ruimten en gebouwen met een gezondheidszorgfunctie is het TN-C-stelsel niet toegelaten na de hoofdverdeelinrichting.
Voedingssystemen in medisch gebruikte ruimten moeten zo zijn ontworpen en geïnstalleerd dat automatische omschakeling van essentiële delen van een installatie van de normale installatie naar de elektrische installatie voor veiligheidsdoeleinden mogelijk is (in overeenstemming met hoofdstuk 56).
Bij toepassing van SELV- en/of PELV-ketens in medisch gebruikte ruimten van klasse 1, klasse 2 of klasse 3 mag de nominale spanning van verbruikende toestellen niet groter zijn dan 25 V wisselspanning of 60 V gelijkspanning zonder rimpel. Bescherming door isolatie van actieve delen volgens 412.1 en door afschermingen of omhulsels volgens 412.2 is essentieel.
In medisch gebruikte ruimten van klasse 2 of klasse 3 moeten metalen gestellen (bijvoorbeeld van operatielampen) met de potentiaalvereffeningsleiding zijn verbonden.
Bescherming door hindernissen is niet toegelaten.
Bescherming door plaatsing buiten handbereik is niet toegelaten.
Uitsluitend bescherming door isolatie van actieve delen of bescherming door afschermingen of omhulsels is toegelaten.
In medisch gebruikte ruimten van klasse 1, klasse 2 of klasse 3 is het volgende van toepassing:
In ruimten van klasse 1 moeten in eindgroepen met een nominale beveiliging tot 32 A aardlekschakelaars met een nominale aanspreekstroom van ten hoogste 30 mA zijn toegepast (aanvullende bescherming).
In medisch gebruikte ruimten van klasse 2 of klasse 3 mogen alléén de volgende eindgroepen worden beschermd door automatische uitschakeling van de voeding via aardlekschakelaars met een nominale aanspreekstroom van ten hoogste 30 mA:
Er moet zorg voor worden gedragen dat een gelijktijdig gebruik van veel van dergelijke toestellen die op dezelfde eindgroep zijn aangesloten, niet kan leiden tot het ongewenst aanspreken van de aardlekschakelaar.
In medisch gebruikte ruimten van klasse 1, klasse 2 of klasse 3 waar volgens deze bepaling aardlekschakelaars zijn toegelaten mag, afhankelijk van de foutstroom die mogelijk kan optreden, alléén type A of type B zijn gekozen.
Voor medisch gebruikte ruimten van klasse 1, klasse 2 of klasse 3 zijn de eisen voor TN-stelsels van toepassing (zie 710.413.1.3) en moeten in alle gevallen aardlekschakelaars zijn toegepast.
In medisch gebruikte ruimten van klasse 2 of klasse 3 moet bescherming door MES-ketens zijn toegepast voor eindgroepen die de voeding verzorgen van medische elektrische toestellen en systemen en overig elektrisch materieel dat zich bevindt in het patiëntengebied, met uitzondering van het materieel vermeld in 710.413.1.3.
Voor een groep bij elkaar gelegen ruimten met dezelfde functie is ten minste één afzonderlijke MES-keten noodzakelijk. Bij MES-ketens moet een isolatiebewakingstoestel zijn toegepast dat voldoet aan de volgende specifieke eisen:
Bij MES-ketens moet een akoestisch en visueel alarmsysteem zijn voorzien; dit alarmsysteem moet zijn aangebracht op een geschikte plaats waar het door het medisch en/of verplegend personeel voortdurend kan worden geobserveerd (akoestische en visuele signalen). De volgende componenten moeten van dit alarmsysteem deel uitmaken:
Wanneer één afzonderlijke medische beschermingstransformator slechts één toestel voedt, mag deze transformator zonder isolatiebewakingstoestel zijn geïnstalleerd.
De medische beschermingstransformator moet zijn voorzien van een bewaking tegen overbelasting en/of temperatuurverhoging.
In elke medisch gebruikte ruimte van klasse 1, klasse 2 of klasse 3 moeten aanvullende potentiaalvereffeningsleidingen zijn aangebracht en zijn aangesloten op de centrale aardrail voor de vereffening van potentiaalverschillen tussen de volgende delen, die zich bevinden binnen het patiëntengebied:
In medisch gebruikte ruimten van klasse 2 of klasse 3 mag de impedantie van de vereffeningsleidingen, met inbegrip van de impedantie van de aansluitingen tussen enerzijds de beschermingscontacten van wandcontactdozen en van vaste toestellen of eventuele vreemde geleidende delen en anderzijds de centrale aardrail, niet groter zijn dan 0,1 Ω.
De centrale aardrail moet zich in of nabij de medisch gebruikte ruimte bevinden. Aansluitingen moeten zo zijn ingericht dat zij duidelijk zichtbaar zijn en afzonderlijk kunnen worden losgenomen.
Het is mogelijk dat er nationale wetgeving met aanvullende eisen bestaat.
Transformatoren moeten zijn geïnstalleerd in de onmiddellijke nabijheid van, binnen of buiten, de medisch gebruikte ruimte en zijn ondergebracht in kasten of omhulsels om onopzettelijk contact met actieve delen te voorkomen.
De nominale spanning Un aan de secundaire zijde van transformatoren mag niet meer bedragen dan 250 V wisselspanning.
Transformatoren moeten voldoen aan de bepalingen van NEN-EN-IEC 61558-2-15, waarbij de volgende aanvullende eisen van toepassing zijn.
De lekstroom van de secundaire wikkeling naar aarde alsmede de lekstroom van de kern of het omhulsel, gemeten bij nullast en bij voeding van de transformator met de nominale spanning en de nominale frequentie, mag niet meer bedragen dan 500 µA.
Eénfasetransformatoren moeten zijn gebruikt voor MES-ketens ten behoeve van verplaatsbaar en vast materieel, waarbij het nominaal beschikbare vermogen niet minder dan 0,5 kVA en niet meer dan 10 kVA mag bedragen.
Indien de voeding van een driefasige belasting via een MES-keten wordt vereist, moet zijn gezorgd voor een afzonderlijke driefasentransformator met een secundaire spanning tussen de fasen van ten hoogste 480 V.
Elektrisch materieel (bijvoorbeeld wandcontactdozen en schakelaars) moet zijn aangebracht op een afstand van ten minste 0,2 m horizontaal (hart-op-hart) van medische gasafnamepunten, teneinde het ontstekingsrisico van brandbare gassen te minimaliseren.
Zie ook 8.710.512.2.1.
De gebruiker moet zijn voorzien van ontwerpen van de elektrische installatie tezamen met verslagen, tekeningen, bedradingsschema's en wijzigingen daarop, alsmede van instructies voor bediening en onderhoud.
De desbetreffende documenten zijn met name:
Leidingsystemen in medisch gebruikte ruimten van klasse 2 of klasse 3 mogen uitsluitend zijn gebruikt voor de voeding van toestellen en armaturen in die ruimte.
Overstroombeveiliging tegen kortsluit- en overbelastingsstroom is noodzakelijk voor elke eindgroep. Beveiliging tegen overbelastingsstroom is niet toegelaten in ketens na de transformator van een MES-keten.
In medisch gebruikte ruimten van klasse 1, klasse 2 of klasse 3 moet een aantal verlichtingsarmaturen via twee eindgroepen worden gevoed uit ten minste twee verschillende voedingsbronnen. Eén van deze twee eindgroepen moet zijn aangesloten op de elektrische installatie voor veiligheidsdoeleinden.
In vluchtwegen moet één op elke twee armaturen (“om en om”) zijn aangesloten op de elektrische installatie voor veiligheidsdoeleinden (zie 710.556).
De indeling van wandcontactdozen op elke patiëntenbehandelingsplaats, bijvoorbeeld aan het hoofdeinde van het bed, moet als volgt zijn:
Waar eindgroepen worden gevoed vanuit andere stelsels (TN-S- of TT-stelsel) in dezelfde medisch gebruikte ruimte, moeten wandcontactdozen die op de MES-keten zijn aangesloten:
[niet overgenomen]
Algemene eisen voor de bronnen voor elektrische installatie voor veiligheidsdoeleinden van medisch gebruikte ruimten van klasse 1, klasse 2 of klasse 3
In medisch gebruikte ruimten is een elektrische installatie voor veiligheidsdoeleinden vereist die, bij een storing van de normale voedingsbron, actief wordt om het in 710.556.5.2.2.1, 710.556.5.2.2.2 en 710.556.5.2.2.3 genoemde materieel gedurende een bepaalde tijd en binnen een vooraf bepaalde omschakelperiode te voeden.
Wanneer de spanning aan de hoofdverdeelinrichting in één of meer fasen met meer dan 10 % van de nominale spanning daalt, moet de elektrische installatie voor veiligheidsdoeleinden automatisch de voeding overnemen. De omschakeling van de voeding moet met vertraging plaatsvinden om rekening te houden met een automatische herinschakeling van vermogensschakelaars van de inkomende voeding (korte onderbrekingen).
Voor verbindingskabels tussen de afzonderlijke componenten en subsystemen van elektrische installaties voor veiligheidsdoeleinden, zie 710.52.
Indien wandcontactdozen worden gevoed uit de elektrische installatie voor veiligheidsdoeleinden moeten deze duidelijk als zodanig herkenbaar zijn.
Wanneer er zich in één of meer fasen van de verdeelinrichting een spanningsuitval voordoet, moet een speciale elektrische installatie voor veiligheidsdoeleinden gedurende ten minste 3 h de voeding blijven verzorgen voor operatielampen en andere belangrijke lichtbronnen, bijvoorbeeld voor endoscopen. Deze installatie moet de voeding herstellen binnen een omschakelperiode van ten hoogste 0,5 s.
Wanneer gedurende langer dan 3 s de spanning van één of meer fasen van de hoofdverdeelinrichting voor de elektrische installatie voor veiligheidsdoeleinden meer dan 10 % van de nominale waarde van de voedingsspanning is gedaald, moet materieel volgens 710.556.7.5 en 710.556.8 binnen 15 s zijn omgeschakeld op een elektrische installatie voor veiligheidsdoeleinden, die dit materieel gedurende ten minste 24 h kan voeden.
Overig materieel dat niet valt onder 710.556.5.2.2.1 en 710.556.5.2.2.2, dat is benodigd om de gang van zaken in het ziekenhuis te onderhouden, kan automatisch of met de hand worden omgeschakeld op een elektrische installatie voor veiligheidsdoeleinden, die deze belasting gedurende ten minste 24 h kan blijven voeden. Voorbeelden van dit materieel zijn:
Bij storing van de hoofdvoeding moet vanuit de elektrische installatie voor veiligheidsdoeleinden worden gezorgd voor de noodzakelijke verlichtingssterkte op de volgende plaatsen:
De omschakeling naar de elektrische installatie voor veiligheidsdoeleinden mag niet langer duren dan 15 s.
Voorzieningen (anders dan verlichting) die aansluiting vereisen op een elektrische installatie voor veiligheidsdoeleinden met een omschakelperiode van ten hoogste 15 s kunnen zijn:
De datums en de resultaten van elke inspectie moeten worden genoteerd.
De onder a) t.m. e) aangegeven beproevingen moeten worden uitgevoerd in aanvulling op hoofdstuk 61, en wel vóór de ingebruikstelling alsmede vóór de hernieuwde ingebruikstelling na het uitvoeren van wijzigingen of reparaties.
De onder a) t.m. e) van 710.61 aangegeven beproevingen moeten periodiek volgens lokale en/of nationale voorschriften worden uitgevoerd. Bij afwezigheid van lokale en/of nationale voorschriften worden de volgende frequenties aanbevolen: