Voor een overzicht van de medisch gebruikte ruimten zie tabel 710.Z.
Dit is van toepassing wanneer de positie van de patiënt vooraf is vastgelegd; wanneer dat niet het geval is moeten alle mogelijke posities van de patiënt in aanmerking worden genomen.
Delen van de installatie (inclusief elektrisch materieel) waarvan vaststaat dat deze zich inclusief bijbehoren te allen tijde buiten het patiëntengebied bevinden, mogen op grond van risico-analyse worden uitgevoerd volgens een lagere veiligheidsklasse.
In principe zou de gehele ruimte moeten voldoen aan de vastgelegde classificatie. Op grond van risico-analyse kan voor een (klein) afgebakend deel van de ruimte hierop een uitzondering worden gemaakt. Op grond van 710.30 moet dit worden vastgelegd.
In NEN 3134:1992 werd dit een SM-keten genoemd.
Een MES-keten wordt gevoed door een medische beschermingstransformator.
De aardrail die de verbinding tussen een aantal aardrails mogelijk maakt wordt de centrale aardrail genoemd.
De grens van 500 µA heeft betrekking op de lekstroom van de keten met inbegrip van de lekstroom van de transformator.
Draden in stalen buis hebben een hogere lekstroom dan draden in een kunststofbuis. Afgeschermde kabel heeft een hogere lekstroom dan niet-afgeschermde kabel. De lekstroom is ook afhankelijk van de kabelisolatie.
Een spanning van 100 mV ontstaat bij een stroom van 100 µA door de kunstpatiënt. Dit is het gedeelte tussen de aansluitklemmen in figuur 8.710A.
Een spanning van 10 mV ontstaat bij een stroom van 10 µA door de kunstpatiënt. Dit is het gedeelte tussen de aansluitklemmen in figuur 8.710A.
Voor gassen mogen in plaats van metalen leidingen ook daarvoor geschikte kunststof leidingen zijn gebruikt.
In 412.1 t.m. 412.4 worden als bescherming tegen directe aanraking de volgende maatregelen behandeld:
De grens van 500 µA heeft betrekking op de lekstroom van de keten met inbegrip van de lekstroom van de transformator.
Deze waarde is gebaseerd op de maximaal toegelaten lekstroom voor medische elektrische toestellen (500 µA per toestel onder normale condities).
Draden in stalen buis hebben een hogere lekstroom dan draden in een kunststofbuis. Afgeschermde kabel heeft een hogere lekstroom dan niet-afgeschermde kabel. De lekstroom is ook afhankelijk van de kabelisolatie.
Het beveiligen van de transformatoren volgens 8.710.435.101 heeft de voorkeur.
Het beveiligen van de transformatoren volgens 8.710.435.101 heeft de voorkeur.
Het beveiligen van de transformatoren volgens 8.710.435.101 heeft de voorkeur boven de combinatie van 8.710.433.101 en 8.710.434.101.
De leidingen die een rol spelen in de vereffening zijn:
Voor een voorbeeld van vereffening, zie figuur 8.710C.
Vereffeningsleidingen naar wandcontactdozen en naar vereffeningspunten mogen worden gecombineerd.
Eén van de aardrails doet voor die ruimte dan dienst als centrale aardrail.
De aansluitklemmen van wandcontactdozen zijn geschikt voor draden of aders met een kerndoorsnede van 2,5 mm².
In de praktijk houdt dit in dat een vereffeningspunt met een vereffeningsleiding met een nominale kerndoorsnede van 2,5 mm² is verbonden met de dichtstbijzijnde wandcontactdoos.
In de praktijk houdt dit in dat een vereffeningspunt met een vereffeningsleiding met een nominale kerndoorsnede van 2,5 mm² is verbonden met de dichtstbijzijnde wandcontactdoos.
Elektrisch materieel of bijbehoren, dat zich geheel of gedeeltelijk binnen het patiëntengebied bevindt, behoort te voldoen aan de hoofdbepaling.
Enerzijds houdt deze bepaling in dat elke operatieruimte een eigen MES-keten heeft voor het aansluiten van bijvoorbeeld een verplaatsbaar röntgentoestel (een C-boog).
Anderzijds biedt de bepaling de mogelijkheid om in een IC-ruimte een aantal contactdozen te plaatsen waardoor het gebruik van een C-boog wordt vergemakkelijkt. Uiteraard is het dan niet de bedoeling dat meer dan één toestel gelijktijdig op de MES-keten wordt aangesloten.
De in de bepaling vereiste contactdruk is hoger dan de minimale contactdruk volgens NEN 1020:1987.
Bepaalde wandgoten kunnen worden beschouwd als een gelijkwaardige constructie.
Een laagspanningsopwekeenheid wordt ook noodaggregaat genoemd.
Het frequentiebereik van ten minste 1 MHz is nodig in verband met de frequentiekarakteristiek van de meetschakeling in figuur 8.710A. Bij deze meetschakeling wordt het gedeelte tussen de aansluitklemmen ook wel de kunstpatiënt genoemd.
Zie voor de meetspanning 612.3.