ruimte waar elektrolysecellen zijn opgesteld
Het bepaalde in deze rubriek is van toepassing op elektrolyseruimten waarin elektrolysecellen met een totale spanning van meer dan 120 V zonder rimpel zijn opgesteld.
Uitwendige invloeden
Elektrisch materieel in elektrolyseruimten moet zijn gekozen en geïnstalleerd overeenkomstig 512.2.
Elektrolysecellen met een totale spanning van meer dan 120 V zonder rimpel moeten zijn opgesteld in daartoe bestemde en ingerichte ruimten.
Elektrolysecellen moeten zo zijn opgesteld dat kortsluitingen door overbruggingen alsmede lekstromen tussen actieve delen van elektrolysecellen, met inbegrip van de daarop aangesloten geleiders, onderling en tussen deze en aarde worden voorkomen.
[vervallen, zie NPR 7910 en NEN-EN-IEC 60079-10]
Plaatsen waar het personeel zich tijdens bedienings- of onderhoudswerkzaamheden aan elektrolysecellen bevindt moeten zo zijn ingericht dat het personeel tijdens deze werkzaamheden deugdelijk van aarde of van de cellen is geïsoleerd.
Metalen gestellen en vreemde geleidende delen, die met actieve delen van elektrolysecellen in aanraking kunnen komen, moeten deugdelijk van aarde zijn geïsoleerd.
Stroomstelsels die niet behoren tot elektrolyseketens en die door een defect in verbinding kunnen komen met de in bepaling 8.724.2.1.2 bedoelde delen moeten zijn uitgevoerd als:
Elektrolysecellen moeten zo zijn opgesteld dat gelijktijdig aanraakbare delen deel uitmaken van SELV-ketens of zijn beschermd overeenkomstig het bepaalde in 412.1, 412.2, 412.3 of 412.4.
Niet-geaarde elektrolysesystemen met een spanning van meer dan 120 V zonder rimpel moeten zijn voorzien van een isolatiebewaking ten opzichte van aarde.
Vreemde geleidende delen die door een defect onder spanning kunnen komen moeten zijn verbonden met een beschermingsleiding.
Deze bepaling geldt niet voor de vreemde geleidende delen genoemd in bepaling 8.724.2.1.2.
Beveiligingstoestellen tegen overstroom mogen niet mede dienen voor het beveiligen van installaties in andere ruimten.
In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 43 hoeven de stroomketens waarvan de cellen deel uitmaken niet tegen overstroom te zijn beveiligd.
Een veilige scheiding overeenkomstig het bepaalde in 462.1 moet buiten de elektrolyseruimten tot stand kunnen worden gebracht.
Deze bepaling geldt niet voor stroomketens waarvan de cellen deel uitmaken.
Schakelaars en scheiders van stroomketens in elektrolyseruimten mogen niet mede dienen voor het scheiden en schakelen van stroomketens in andere ruimten.
Verplaatsbare toestellen, in de nabijheid van actieve delen behorend tot de stroomketens van elektrolysecellen, moeten voldoen aan één van de volgende voorwaarden:
Railkokersystemen moeten zo zijn gekozen en geïnstalleerd dat brandbare gassen zich er niet in kunnen ophopen of zich via de railkoker naar andere ruimten kunnen verplaatsen.
Maatregelen moeten zijn getroffen om te verhinderen dat brandbare gassen zich via buizen of installatiesystemen naar verschillende onderdelen van installaties in of buiten de elektrolyseruimten kunnen verplaatsen.
Als vaste leidingen mogen alleen zijn toegepast:
Ongeïsoleerde leidingen mogen alleen zijn toegepast:
Installatiedraden mogen alleen zijn toegepast in buis en in daarvoor geschikte installatiesystemen.
Zware mantelleidingen mogen als vaste leidingen alleen zijn toegepast op plaatsen waar de leidingen aan herhaaldelijk buigen zijn blootgesteld.
Als buigzame leidingen mogen alleen zijn toegepast:
Buigzame hulpstroomleidingen van het type V-VMvLoaf en V-VMvLoafmb mogen niet als verplaatsbare leiding zijn toegepast.
Als aansluitleidingen voor langs een vaste baan rijdende werktuigen mogen mantelleidingen en daarmee onder de voorhanden omstandigheden gelijk te stellen leidingen alleen zijn toegepast indien de leidingen voor slijtage en andere mechanische beschadiging zijn gevrijwaard.
Bij het toepassen van leidingen voorzien van een metalen bescherming of afscherming moeten maatregelen zijn genomen die voorkomen dat lek- of foutstromen van het elektrolysesysteem door de metalen bescherming of afscherming vloeien.