Toelichtingen bij hoofdstuk 43

Voor beveiliging van installaties opgebouwd met behulp van buigzame leidingen zie ook blad 2 van NPR 5310:1998.
Voor tweeleidingaftakkingen van een drie- of vierleidinggroep, zie ook blad 20 van NPR 5310:1998.
Zie ook blad 36 van NPR 5310:1998.

Toelichting bij 430.1

Actieve delen van leidingen, beveiligd tegen overbelasting overeenkomstig rubriek 433, worden geacht tevens beveiligd te zijn tegen een door een defect veroorzaakte overstroom van gelijke grootteorde als de overbelastingsstroom.

Bij de eisen uit dit hoofdstuk is geen rekening gehouden met de uitwendige invloeden. Voor de toepassing van de beschermingsmaatregelen in relatie tot de uitwendige invloeden, zie hoofdstuk 41.

De rubriek is ook van toepassing voor de beveiliging van buigzame leidingen in vaste installaties. Het is niet zeker dat buigzame leidingen waarmee elektrisch materieel met behulp van stopcontacten is aangesloten op de vaste installatie, zijn beveiligd tegen overbelasting; de beveiliging van dergelijke leidingen tegen kortsluiting is [in voorbereiding].

Parallelgeschakelde energietransformatoren moeten aan beide zijden tegen overstroom zijn beveiligd indien er door terugvoeding kans is op overstroom.

Toelichting bij 431.1.1

Wanneer afschakeling van slechts één fase gevaar kan opleveren, bijvoorbeeld bij draaistroommotoren, moeten doeltreffende voorzorgsmaatregelen zijn genomen.

Toelichting bij 431.1.2

Bij een sluiting naar aarde is een aardlekbeveiliging gelijk te stellen met een differentiaalbeveiliging.

Toelichting bij 431.2.1

Aan de voorwaarde voor de hoogste te verwachten stroom is voldaan wanneer de belasting zo gelijk mogelijk verdeeld is over elk van de fasen, bijvoorbeeld als de som van de door stroomverbruikend materieel opgenomen vermogens gevoed uit elk van de fasen en de nulleiding (zoals bij aansluitpunten voor verlichting en contactdozen) kleiner is dan het totale door de desbetreffende stroomketen getransporteerde vermogen. De nominale kerndoorsnede van de nulleiding zou niet kleiner moeten zijn dan de geschikte waarde voorgeschreven in harmonisatiedocument [in voorbereiding].

Zie rubriek 523 voor de keuze van de nominale kerndoorsnede van leidingen.

Ook moet rekening worden gehouden met het optreden van harmonischen zoals bij verlichtingsinstallaties met gasontladingslampen.

De geleiding van de nulleiding is kleiner dan die van de fasen bij een kleinere nominale kerndoorsnede en kan kleiner zijn bij toepassing van minder goed geleidend materiaal.

In TN-C-stelsels mogen PEN-leidingen nooit worden afgeschakeld.

Toelichting bij 431.2.2

Indien de nulleiding door een aardlekschakelaar of door een schakelaar voorzien van differentiaalbeveiliging wordt beveiligd tegen overstroom, zou bij de keuze van de schakelaar er op moeten worden gelet dat de desbetreffende nulpool de te verwachten overstromen kan onderbreken.

Toelichting bij 431.3

Schakeltoestellen volgens NEN-EN 60989, NEN-EN-IEC 60947-2, NEN-EN-IEC 60947-3, NEN-EN(-IEC) 61008 en NEN-EN(-IEC) 61009 voldoen aan de eis betreffende het moment van het sluiten en het moment van het verbreken van het nulcontact.

Toelichting bij 432

Het is nodig er rekening mee te houden dat bij gelijkstroom de kenmerken van een beveiligingstoestel anders zijn dan bij wisselstroom.

Toelichting bij 432.1

De smeltveiligheden bestaan uit alle delen die het volledige beschermingsmiddel vormen.

Het toepassen van beveiligingsmiddelen met een afschakelvermogen kleiner dan de te verwachten kortsluitstroom op de plaats waar het toestel is geïnstalleerd is afhankelijk van de eisen uit 434.3.

Deze bepaling sluit het gebruik van beveiligingstoestellen met andere karakteristieken niet uit, op voorwaarde dat aan de eisen uit 434.3.1 wordt voldaan.

Voor vermogenschakelaars met kortsluitbeveiliging, zie NEN-EN 60898, NEN-EN-IEC 60947-2 en NEN-EN(-IEC) 61009.
Voor smeltveiligheden, zie NEN-EN-IEC 60269-1, NEN-HD-IEC 60269-2 en NEN-HD-IEC 60269-3.

Toelichting bij 432.2

Onder een afhankelijke stroom-tijdkarakteristiek wordt een uitschakelkarakteristiek verstaan waarbij de uitschakeltijd kleiner wordt naarmate de stroom toeneemt.

Een voorbeeld van een dergelijk beveiligingstoestel is een contactor die alleen is uitgevoerd met een thermisch relais.

Toelichting bij 432.3

Voor vermogenschakelaars met kortsluitbeveiliging, zie NEN-EN 60898, NEN-EN-IEC 60947-2 en NEN-EN(-IEC) 61009.
Voor smeltveiligheden, zie NEN-EN-IEC 60269-1, NEN-HD-IEC 60269-2 en NEN-HD-IEC 60269-3.

Toelichting bij 432.4

Dit sluit het gebruik van andere toestellen niet uit, mits hun stroom-tijdkarakteristieken een beveiliging waarborgen die ten minste gelijkwaardig is.

De karakteristieken van gewone D-patronen en gI-smeltpatronen vallen binnen de karakteristiek van de gG-smeltpatronen.

Er kan voor de stroom-tijdkarakteristieken gebruik worden gemaakt van:
NEN-EN-IEC 60269 en NEN-HD-IEC 60269 voor smeltpatronen;
NEN-EN-IEC 60947-2 voor vermogenschakelaars;
NEN-EN 60898 voor installatieautomaten;
NEN-EN-IEC 61009 voor aardlekschakelaars met overstroombeveiliging.

Toelichting bij 433.1

Voor smeltpatronen en niet-instelbare beveiligingstoestellen geldt dat IB de nominale stroom hiervan is.

Voor instelbare beveiligingstoestellen is de nominale stroom In de waarde van de ingestelde stroom.

In een aantal gevallen wordt bij toepassing van deze bepaling geen volledige beveiliging verkregen, bijvoorbeeld bij een langdurige overstroom die kleiner is dan I2 en hoeft toepassing van deze bepaling niet noodzakelijkerwijs tot de meest economische oplossing te leiden. Daarom moeten stroomketens zo zijn ontworpen dat een kleine langdurige overbelasting niet dikwijls zal voorkomen.

Voor een grafische voorstelling van het onderling afstemmen van leidingen en beveiligingstoestellen, zie bijlage CY43.

Toelichting bij 433.2.1

Voor tweeleidingaftakkingen van een drie- of vierleidinggroep, zie ook blad 20 van NPR 5310:1998.

Toelichting bij 433.2.2

Voor aanleg overeenkomstig a zie ook figuur 43B.
Voor aanleg overeenkomstig b zie ook figuur 43C.

Toelichting bij 433.3

[niet overgenomem]

Voor bescherming tegen gasontploffingsgevaar zie NEN-EN-IEC 60079-14.
Voor bescherming tegen stofontploffingsgevaar zie NEN-EN 50281-1-2.
Voor bescherming tegen brand zie hoofdstuk 42.

De voorwaarden inzake beveiliging tegen overbelasting in de bij c genoemde installaties zijn [in voorbereiding].

Voor aanleg overeenkomstig a zie ook figuur 43D. Voor aanleg overeenkomstig b zie ook figuur 43E, 43F of 43G.

Toelichting bij 433.5

In dergelijke gevallen zou moeten worden overwogen een overbelastingsalarm aan te brengen.

Toelichting bij 434

Er wordt in deze norm uitsluitend rekening gehouden met kortsluiting tussen actieve geleiders van dezelfde stroomketen.

Toelichting bij 434.1

Zie ook bepaling 533.3.

Toelichting bij 434.2

Voor tweeleidingaftakkingen van een drie- of vierleidinggroep, zie blad 20 van NPR 5310:1998.

Toelichting bij 434.2.1

[niet overgenomen].

De kans op kortsluiting kan worden teruggebracht door bijvoorbeeld de leiding extra te beschermen tegen uitwendige invloeden.

Voor bescherming tegen gasontploffingsgevaar zie NEN-EN-IEC 60079-14.
Voor bescherming tegen stofontploffingsgevaar zie NEN-EN 50281-1-2.
Voor bescherming tegen brand zie hoofdstuk 42.

Toelichting bij 434.2.2

Aan het bepaalde is voldaan indien de leiding met verminderde nominale kerndoorsnede achter het beveiligingstoestel niet langer is dan die welke wordt bepaald uit het diagram van figuur 43H.

Toelichting bij 434.4

Het verdient aanbeveling rekening te houden met de invloeden die optreden bij een kortsluiting waarbij niet alle leidingen zijn betrokken.
Aanvullende eisen zijn [in voorbereiding].

Deze bepaling houdt in dat de parallelle leidingen:

  1. op gelijke wijze zijn aangelegd,
  2. van dezelfde soort zijn,
  3. gelijke lengte en nominale kerndoorsnede hebben en
  4. niet zijn aangelegd in de nabijheid van brandbare stoffen.

Bij parallelschakeling van meer dan twee leidingen kan door terugvoeding in een leiding met een isolatiedefect een te hoge temperatuur optreden.

Toelichting bij 434.5.1

In bepaalde gevallen kan het noodzakelijk zijn voor het toestel aan de belastingszijde rekening te houden met andere kenmerken, zoals dynamische krachten en boogenergie. Het wordt aanbevolen om details van deze kenmerken die nodig zijn voor het onderling afstemmen op te vragen bij de fabrikant van de desbetreffende toestellen.

Toelichting bij 434.5.2

Bij een zeer korte tijdsduur (< 0,1 s) waar de asymmetrische vorm van de stroom van invloed is en voor stroombegrenzende toestellen moet k²S² groter zijn dan de waarde van de doorgelaten energie I²t.

Andere waarden van k zijn in voorbereiding voor:

De nominale stroom van het beveiligingstoestel kan groter zijn dan de toelaatbare stroom van de leiding.

De in tabel 43A gegeven waarden zijn gebaseerd op IEC 60724.

In Nederland wordt deze formule als volgt gebruikt:

Zie ook bijlage IA543 voor de methode voor het berekenen van de factor k.

Let bij beveiliging van elektrisch materieel ook op de dynamische begrenzingen van het materieel.

Toelichting bij 435.1

Deze aanname hoeft niet geldig te zijn voor alle mogelijke kortsluitstromen en voor bepaalde vermogenschakelaars en dit in het bijzonder voor schakelaars met niet-stroombegrenzende eigenschappen; het verdient aanbeveling de aanname te controleren met de eisen uit 434.3.

Toelichting bij 435.2

Deze bepaling sluit een onderlinge afstemming volgens NEN-EN-IEC 60292-1-A niet uit.